Mendelssohn: Pianoconcerten nr. 1 in g op. 26 en 2 in d op. 40; Variations sérieuses in d op. 54; Rondo capriccioso in E op. 14; ‘Venezianisches Gondellied’ in g uit Lieder ohne Worte op. 19b/6. Jan Lisiecki met het Orpheus kamerorkest. DG 483.6471 (63’55”). 2018
Mendelssohn: Pianoconcerten nr. 1 in g op. 26 en 2 in d op. 40; Rondo brillant in Es op. 29; Capriccio brillante in b op. 22; Serenade und Allegro giojoso op. 43. Ronald Brautigam met de Kölner Akademie o.l.v. Michael Alexander Willens. BIS SACD 2264 (74’08”). 2017
Mendelssohn: Pianoconcerten nr. 1 in g op. 26 en 2 in d op. 40; Rondo brillant in Es op. 29; Ouverture De Hebriden op. 26. Roberto Prosseda met het Residentie orkest o.l.v. Jan Willem de Vriend. Decca 481.7207 (55’14”). 2018
Ineens kan het haast niet op met de werken voor piano en orkest van Mendelssohns nu liefst drie vrijwel tegelijk verschijnende opnamen zich daarop richten.
Van de drie Pianoconcerten van Mendelssohn is en blijft het eerste het aantrekkelijkst. Als 22-jarige had hij al de reputatie van een van de grootste talenten van zijn generatie. De inspiratie was tijdloos: kalverliefde Delphine von Schauroth was een aristocrate uit München die volgens de componist het hele establishment rond haar vinger kon winden. Hoewel ze een begenadigde pianiste was en het concert aan haar is opgedragen, had Mendelssohn pragmatischer doeleinden en voerde hij het werk als eerste also solist en dirigent uit tijdens een tournee in 1831.
Wat opvalt, is dat alle drie de concerten mineur toonaarden hebben (a, g en d). Het concert in a werd niet erg enthousiast ontvangen en eerder beschouwd als oefenmateriaal.
Van de beide andere concerten bestonden al fijne opnamen van Schiff (Decca 466.425-2), Perahia (Sony MK 42401) en Hough (Hyperion CDA 66969). Noch Prosseda die met Chailly de Bufalini versie van het Pianoconcert in e uit 1844 opnamen (Decca 478.1525), noch Ronald Brautigam die in 1995 al een opname van de pianoconcerten nr. 1 en 2 maakte, toen met Nieuw Sinfonietta o.l.v. Lev Markiz (BIS CD 718), zijn nieuw in deze materie. De jonge Pool Jan Liesicki is dat wel.
Bij een nadere confrontatie loont het om eens te letten op de klank van de instrumenten. Liesick speelt op een Steinway, Prosseda op een Fazioli en Brautigam op een door Paul McNulty nagebouwde Pleyel uit 1830. Het neemt eigenlijk meteen in voor Brautigam die door de Keulenaren vrij licht, pittig en alert wordt begeleid, al had de pianist in de langzame delen best wat poëtischer mogen spelen. Hij sluit af met een prachtige, vrij onbekende Serenade und Allegro giojoso.
Lisiecki stelt zich ook geheel open voor de fantasie, de brille, teerheid en subtiliteit van Mendelssohns erken en voegt daar een gezonde dosis van zijn eigen verbeeldingskracht aan toe. Het pianospel van Prosseda is innemend genoeg, maar hij voegt niets wezenlijks toe aan wat beide andere solisten juist zo interessant maakt.