Mozart: Serenades nr. 11 voor 2 klarinetten, 2 fagotten en 2 hoorns in Es KV. 375 en nr. 10 in Bes KV. 361 voor 12 blazers en contrabas, ‘Gran Partita’. Akademie für alte Musik Berlin. Harmonia Mundi HMM 90.2627 (71’45”). 2020
Onder Mozarts vele Serenades voor blazers is de Gran Partita een bijzonder juweel. De uniek rijke partituur voor paren van hobo’s, klarinetten, bassethoorns (een lager gestemd neefje van de klarinet), fagotten, vier hoorns en een contrabas verleent het werk een groots, bijna symfonisch karakter. Met meer dan vijftig minuten is dit ook zijn langste kamermuziekstuk.
Mozart voltooide deze Serenade kort nadat hij Salzburg verliet en zich in Wenen vestigde en het toont een duidelijk gegroeide rijpheid ten opzichte van de lichte amusementsmuziek die hij in zijn geboortestad regelmatig moest leveren.
Het adagio vormt de kern van het werk: hemels mooie melodielijnen mengen zich met elkaar boven een hypnotiserende, kalm voortgaande begeleiding (het is dit deel dat Salieri tracht te beschrijven in Peter Shaffers toneelstuk Amadeus).
Mozart had een zwak voor de diverse volle klanken die blaasinstrumenten kunnen produceren en dat fluiten ontbreken, is geen wonder want aan dat instrument had hij nogal een hekel.
Deze Serenade heeft ook iets feestelijks. Dat werd eerder al aangetoond door de ‘oude instrumenten’ gebruikende Frans Brüggen (Philips 422.338-2), Pinnock (Linn CKD 516), Hogwood (Oiseau Lyre 421.437-2) en het Ensemble Zafiro (Auvidis E 8605). De Berlijners steken hen naar de kroon met ook een der mooiste en levendigste verklankingen. Hooguit hadden de eerste bassethoorn en de eerste fagot iets meer initiatief mogen tonen, maar verder is de vertolking meeslepend. Dat ook de andere Serenade prachtig slaagde, hoeft geen verder betoog.