Naast de legio opnamen van ‘het’ vioolconcert van Mendelssohn in voor de hand liggende koppelingen als die met het eerste vioolconcert van Bruch (Chung, Decca; Jansen, Decca; Mutter, DG; McDuffie, Telarc; Kennedy, EMI), Sibelius (Chang, EMI), Tchaikovsky (Perlman, EMI; Milstein, DG; Heifetz, RCA), Schumann (Capuçon, Virgin) en Brahms (Mutter, DG) onderscheidt deze versie zich door zijn unieke koppeling. Dat kan een voordeel of een nadeel zijn, afhankelijk van wat de geïnteresseerde koper wenst.
Misschien kan een andere bijzonderheid daarbij de doorslag geven. Hope koos namelijk voor een oerversie van het vioolconcert uit 1844 die vooraf ging aan de bekende dito uit 1845. Kenners van het werk zullen de verschillen opvallen: octaaf transposities, gewijzigde blazersbijdragen, ander passagewerk, vooral aan het eind van het langzame deel en een kortere cadens in het eerste deel. Allemaal interessant genoeg, maar niet echt schokkend.
Opvallend is wel zo lichtvoetig, subtiel en fris als hij de materie aanpakt. Maar zijn toon had best wat krachtiger en strakker mogen zijn, zijn invulling van de solopartij assertiever. Nu wordt alleen de lieflijke, milde kant van het werk belicht.
In het octet treedt hij als primarius op met een zevental strijkers uit het voortreffelijke orkest, maar hier overtuigen nog steeds het vaardige Academy of St. Martin kamermuziekensemble (Philips) en L’Archibudelli (Sony) net iets meer. De beide liedbewerkingen voor viool en piano vormen aardige toegiften.
Denk wat het vioolconcert in e betreft ook aan Mullova (Philips 432.077-2), die het nog logischer koppelt met dat in d-klein en minstens zo overtuigend is. Verder zijn eigenlijk nog steeds Chung en Chang (grappig toeval!) de ideale keuzes voor het concert met vooral voor chauvinisten natuurlijk ook de niet misse Jansen.