Mahler: Symfonie nr. 3 in d; Bach/Mahler: Suite. Petra Lang (mezzosopraan), Nederlands kinderkoor en Praags filharmonisch koor met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 470.652-2 (2 cd’s, 117’36”). 2003, 2000
Mahler: Symfonie nr. 3 in d. Anna Larsson (alt), het Londens symfonie koor, het Birmingham symfonie jeugdkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 471.502-2 (2 cd’s, 97’40”). 1999
Mahler: Symfonie nr. 3 in d. Anne Sofie von Otter (mezzosopraan), de Wiener Sängerknaben, het vrouwenkoor van de Wiener Singverein en het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 474.298-2 en 474.038-2 (95’28”). 2001
Zoals deze symfonie hier wordt ‘verklaard’ en ‘opengelegd’ is heel bijzonder. Als rijk Mahleriaans klankbad heeft deze opname iets unieks en het is een weldaad zich daarin te begeven. Alle in zo’n werk belangrijke details en effecten zijn prachtig hoorbaar gemaakt terwijl toch nergens van overbelichting of spotlighting sprake is. De belangrijke trombonepartij van Ivan Meylemans is er des te indrukwekkender door.
Maar zo’n dreigende verblinding door de prachtige klank is weliswaar een heel belangrijk, maar niet het wezenlijkste aspect van deze uitgave. Precisie in de uitvoering is een ander opmerkelijk kenmerk: instrumenten spatgelijk bij inzetten, Petra Lang haarzuiver in ‘O Mensch’, het koor volkomen synchroon in ‘Bimm bamm’. Chailly toonde zich eens temeer een schep analyticus en geëngageerde vertolker.
De toegift, een door Mahler samengestelde suite uit de bekende tweede en derde orkestsuite van Bach is een aardig, interessant, maar niet bijzonder extra.
Abbado, die nogal eens wordt ervaren als een afstandelijke dirigent is met het klimmen der jaren en zeker tijdens en na zijn bijna fatale ziekte emotioneler geworden. In wezen huldigt hij net als Chailly een Latijns heldere aanpak en maakt ook hij op onnadrukkelijke manier veel duidelijk. En ook hij geeft de wisselende elementen volle aandacht, daarmee zijn vorige, in Wenen ontstane opname (DG 410.715-2) overtreffend. Het gaat hier om een ‘live’ opname die merkwaardig genoeg is ontstaan tijdens een tournee van de Berlijners in de Londense Royal Festival Hall, geen ideale ruimte voor zo’n onderneming. Dat is dan ook een handicap, want de opname is achteraf begalmd en ook het stereo effect lijkt overdreven. Erger is de afgevlakte dynamiek waardoor climaxen niet geheel tot ontwikkeling komen. Natuurlijk zijn er ook wat bijgeluiden van het publiek, doch die zijn verwaarloosbaar. Maar wie daar weinig moeite mee heeft, kan genieten van een zonovergoten, vrij lichte, rustieke weergave van deze muziek. Het orkest laat vrijwel geen steek vallen. Anna Larsson en de koren overtuigen volkomen. Zo maakt ook deze versie aanspraak op een zeer hoge klassering.
En dan is daar nog Boulez, ditmaal in Wenen met op heel internationaal opererende Anne Sofie von Otter na lokale krachten, al moet de fantastische trombonesolist Ian Bousfield van Angelsaksische herkomst zijn. Boulez, ook een analyticus, bovendien eentje die ieder zweem van theatraliteit vermijdt en die hier – haast nog meer dan Chailly – profiteert van een superieure opnamekwaliteit met onder andere een enorme dynamiek die het haast noodzakelijk maakt terwille van de buren met de volumeknop de pianissimi wat te bekrachtigen en de climaxen te dempen. Juist dat vermijden van de expressieve excessen van een Bernstein (DG 427.328-2) zal niet iedereen aanspreken, maar herhaald beluisteren bewijst juist dat het loont. Knap zoals de spanning erin wordt gehouden in het toch vrij langzaam genomen eerste deel. Het tweede en derde deel hebben met verrassend effect iets van een understatement en geven hun geheimen niet onmiddellijk prijs Anne Sophie von Otter draagt haar bijdrage aan het vijfde deel op persoonlijke, warme wijze bij. Maar de diepste indruk maken toch wel het prachtige orkestspel en de geweldige opname.
Wat is de conclusie: helemaal is nooit aan persoonlijke voorkeuren te ontkomen. Orkestspel en opnametechniek zwaar meewegend, is er wat te zeggen voor Boulez als nummer één, Abbado in interpretatief opzicht als tweede en Chailly als derde. Maar vergeet ook Haitink (Philips 442.050-2) niet.