CD Recensies

MAHLER: SYMFONIE NR. 5, CHAILLY, DUDAMEL, RATTLE

Mahler: Symfonie nr. 5 in cis. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 458.860-2 (71’05”). 1997

Mahler: Symfonie nr. 5 in cis. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 557.385-2 (68’15”), 490.325-9 (dvd). 2002

Mahler: Symfonie nr. 5 in cis. Simón Boliver jeugdorkest Venezuela o.l.v. Gustavo Dudamel. DG 477.6545 (69’25”). 2006 

Het is goed om allereerst even te verwijzen naar de Vergelijkende Discografie die aan deze symfonie is gewijd ter wille van een vollediger beeld want hier gaat het slechts om een toevallige keuze van drie recenter opnamen.

Simon Rattle overspeelde in de opwinding van het moment enigszins zijn hand bij de ‘live’ opname die werd gemaakt bij zijn officiële aantreden in Berlijn. Opwinding en contrast genoeg in de snelle delen. Maar is het Adagietto echt zo elegisch bedoeld? Niet te ontkennen valt, dat er een duidelijk concept schuilt in zijn opvatting en interessant is het resultaat zeker/

Met de dvd-v vorm (EMI 490.325-9) intussen bij de hand kan men zich letterlijk een zuiverder beeld vormen van wat zich begin september in de Berlijns Philharmonie afspeelde tijdens de uitvoering van deze symfonie. Men ziet dan ook de voortreffelijke eerste trompettist in actie en men ziet ook hoe in het scherzo de eerste hoornist is opgerukt naar de rand van het podium, wat in de balans hoorbaar is. Mengelberg placht dat vroeger schijnbaar ook te doen, maar verder is het geen gewoonte geworden. Misschien dat juist hierdoor opvalt dat de hoorngroep in de rest van het werk wat teveel op de achtergrond lijkt te blijven.

Wie van zo’n wat interventionistische, want enerzijds soms plomp luidruchtig, dan anderzijds overdreven etherisch en wat onsamenhangender aanpak houdt, kan terecht bij Simon Rattle. Het marskarakter van het eerste deel had best wat steviger mogen worden aangezet. Wie verbaasd is over de prominente obligate hoornsolo in het derde deel kan dus op de dvd zien dat de hoornist vooraan op het podium is geplaatst. Net als Bernstein (die zich rechtvaardigde toen hij het stuk bij de begrafenissen van Serge Koussevitzky en Bobby Kennedy dirigeerde) werkt hij dat in 14’ af en Haitink II in Berlijn in 13’55”, terwijl 10-11’ gangbaar is en Abbado (Berlijn) niets verkeerd doet in 9’01”. Nu klinkt het deel overemotioneel en eigenlijk revancheert Rattle zich pas in de energieke, felle en vreugdevolle finale. Wat te laat om het geheel te redden.

Het valt te prijzen dat Rattle de orkest tutti helder en duidelijk geprofileerd houdt; dat hij eerste en tweede violen antifoon of zo men wil contrapuntisch behandelt is ook gunstig al gaan daardoor juist wat unisono effecten van beide groepen in het gedrang.

Dan het geval van de in het muziekleven gekatapulteerde Dudamel. Het is moeilijk om zich te onttrekken aan de indruk dat deze uitgave van hem het resultaat is van een hype rond de 26-jarigige dirigent en zijn op bijzondere wijze gerekruteerde orkest, of liever gezegd: het handig inhaken daarop.

Het resultaat: Een Mahler ‘die keurig op orde en goed geboend’ is, ongetwijfeld. Maar is zo’n niet-interventionistische aanpak voldoende? Ondanks de grote inzet en het enthousiasme van dirigent en orkest, blijft het resultaat wat teveel aan de buitenkant der materie. Niet zozeer het eventuele gebrek aan ervaring van de dirigent als wel het feit dat het orkest de kracht en de traditie mist om een stijlvolle, in alle opzichten bevredigende Mahler neer te zetten, speelt hierbij een rol.

Vergelijk de uitkomst met die van een ander onwaarschijnlijk jeugdorkest onder leiding van een ook wat onwaarschijnlijke dirigent: de Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Rudolf Barshai (Briljant Classics) uit 1997. Bij het Zuid Amerikaanse ensemble dat minder gestaalde instrumentale solisten heeft dan de traditionele Mahlerensembles. Het orkest en zijn solisten (de trompetsolo aan het begin had uitdagender, maar ook ronder, de wat te nuchtere, niet van verwondering getuigende hoornsolo in het derde deel warmer, voller mogen klinken en de hobosolo een paar minuten later juist niet schüchtern genoeg) hadden verder de accenten en de haarspeld dynamiek wat verder mogen  uitgewerkt. Het tweede deel is stormachtig genoeg. De pizzicati uit het derde deel hadden een wat meer Weens-Joodse inslag kunnen verdragen Het contrast tussen het tragische begin en de overwinning op die tragiek in beide laatste delen had groter mogen zijn. De tragische substantie van de begindelen komt in gevoelsmatig opzicht niet geheel uit de verf. Het lange Scherzo is te weinig uit één stuk en vooral de houtblazers vormen hier een zwakke stee. Het beroemde Adagietto dat in 10’46” wordt afgewikkeld mist iets teveel van de nodige warmbloedigheid die de strijkers niet kunnen opbrengen, en dus ook van het  liefdesliedkarakter. De haast wat afgeraffelde finale heeft veerkracht, maar mist samenhang.

Is dat een te streng oordeel? Mogelijk. Maar de concurrentie is voor de cd verzamelaar met in theorie al zo’n 70+ opnamen in de catalogus moordend. Daarvan zijn er alleen al zeven op DG: Karajan, Berlijn 1973 (447.450-2), Abbado, Chicago 1980 ( 474.169-2), Kubelik, München 1981 (463.738-2, 10 cd’s), Bernstein, Wenen 1987 (423.608-2), Abbado, Berlijn 1993 (437.789-2), Boulez, Wenen 1996 (453.416-2) en Sinopoli, Londen 1987 (471.451-2, 15 cd’s). Een goed voorbeeld hoe dolgedraaid de klassiek cd markt is. Het is geen schande dat Dudamel en zijn enthousiaste jongelingen het tegen die intussen charismatische reuzen nog niet kunnen opnemen. Respectabel en interessant voor een keer als hun poging is, lijkt het toch aanbevelenswaardiger om ‘te gaan voor’ Chailly (Decca 458.860-2) heel lucide en nadrukkelijk met meteen al die prachtige trompetinzet van Peter Masseurs en de fraaie anonieme hoornsolo in het derde deel, of voor Abbado (DG 437.689-2).

Het is nuttig om Chailly erbij te halen voor wat hij als een soort referentiestandaard in dit werk bereikt. In het ergste geval kan men hem enige emotionele onbetrokkenheid aanwrijven, maar de manier waarop hij het werk ontleedt en weer samenstelt, van binnen uit belicht, contrapuntische momenten aandacht geeft, tussen- en vulstemmen een kans geeft, de briljante orkestratie laat uitkomen, is bewonderenswaardig.