Mahler: Symfonie nr. 6 in a. Londens symfonie orkest o.l.v. Mariss Jansons. LSO Live LSO 00038 (81’52”). 2002
Mahler: Symfonie nr. 6 in a. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5684 (2 sacd’s), 477.5573 (2 cd’s, 79’12”). 2004
Op het in eigen beheer uitgegeven cd label van het San Francisco symfonie orkest is chefdirigent Tilson Thomas bezig aan een Mahlercyclus die de aandacht vraagt, vooral vanwege het geweldig mooie orkestspel. Mooier mag men niet verwachten haast, maar de vertolking wordt ook gekenmerkt door een zekere gladheid; de schoonheid is vrij oppervlakkig en de dramatische woelingen van het werk worden onvoldoende aan het licht gebracht. Met ’s dirigenten concept op zichzelf is weinig mis, minder dan bijvoorbeeld met zijn ietwat mislukte, want gemaniëreerde interpretatie van de derde symfonie (SFS/Avie 821936-0003-2). Jammer eigenlijk, want de opnamekwaliteit is subliem. Dit oordeel is eigenlijk exemplarisch voor die reeks van T.T. tot nu toe.
Hoe anders is dat bij Jansons met diens in de Londense Barbican Hall gemaakte opname, die weliswaar wat minder pakkend klinkt maar muzikaal veel waardevoller is. Die opname is gebaseerd op de beste momenten van twee uitvoeringen op opeenvolgende dagen. De toevoeging energico bij het eerste deel volgt Jansons met een snel, dwingend tempo en een felle attaque en hij neemt de herhaling in acht. Hij plaatst het andante moderato ook voor het straffe, levendige scherzo volgens de nieuwere inzichten. Eigenlijk onverwacht vormt de opwindende finale als catharsis het hoogtepunt van deze vertolking. De derde mokerslag ontbreekt, maar de twee voorafgaande zijn des te heftiger.
Waar het de Engelsen wel lukte om het hele werk met een uitvoeringsduur van bijna 82 minuten zonder kwaliteitsverlies op één cd onder te brengen, lukte het – zelfs met weglating van 0’24’ applaus – de Duitsers van DG helaas niet om 79’37” op dezelfde manier te dresseren. Jammer, want nu is de uitgaaf wel erg duur uitgevallen en een aanvulling in de vorm van bijvoorbeeld Mahlers orkestliederen was er blijkbaar niet. Het risico van zo’n ‘live’ toestand.
Maar wie dat bezwaar overkomelijk vindt, mag niet voorbij gaan aan Batons nieuwe verklanking die zijn eerdere lezing van het werk uit 1979 (DG 423.928-2) uit Chicago duidelijk in de schaduw stelt. De dirigent (en het orkest?) geven ook altijd wat meer als publiek aanwezig is en gelukkig leidt dat nergens tot zwakke momenten of foutjes. Abbado dringt na zijn herstel van een dodelijke ziekte duidelijk dieper door in de tragiek van het werk en dus van de menselijke natuur en het noodlot dan vroeger, inclusief het desolate karakter en dat niet alleen dankzij die dreunende klap op de grote trom. De Berlijners reageren met veel bravura op de duistere visie van de dirigent. Het tere langzame deel brengt even rust in de strijd, die echter in de half uur durende finale weer in alle hevigheid wordt hervat. Toch is juist opvallend voor hoeveel haast tot kamermuziek verstilde momenten plaats is in deze interpretatie die net als die andere recente Mahlers van Abbado – de derde, zevende en negende – tot de mooiste en waardevolste van nu behoren; hij heeft zich ontwikkeld tot een van de grootste huidige Mahlervertolkers en de opnamekwaliteit behoort ook tot de beste.
Het is verrassend dat zo onverwacht twee van de waardevolste opnamen van deze symfonie tot stand kwamen. Een tweetal om te koesteren naast die van Boulez (DG 445.835-2), Karajan (DG 457.716-2), Bernstein (DG 427.697-2) en Chailly (Decca 444.871-2).