CD Recensies

MAHLER: SYMFONIE NR. 9, ABBADO, BOULEZ, CHAILLY, RATTLE

Mahler: Symfonie nr. 9 in D. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 475.619-1 (89’56”). 2004

Mahler: Symfonie nr. 9 in D. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 471.624-2 (81’03”). 1999

Mahler: Symfonie nr. 9 in D; Strauss: Metamorphosen. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 556.580-2 (2 cd’s, 108’36”). 1997

Mahler: Symfonie nr. 9 in D. Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 457.581-2 (79’46”). 1995

 

Rattle springt hier nogal eigenzinnig om met Mahler IX en zorgt voor een verklanking die kan gelden als de luidste en de zachtste, de snelste en de langzaamste. Met zoveel extremen wordt het werk geen recht gedaan al treft bij vlagen de rauwe energie en de innerlijke opwinding. Curieus voor een keer, maar slecht tegen herhaling bestand. Ook voor Strauss’ Metamorphosen dat eenzelfde soort behandeling krijgt, kan men beter elders terecht, bijvoorbeeld bij Karajan (DG 410.892-2).

Het sluitstuk van Chailly’s Mahlercyclus die op cd zijn hoogtepunten bereikte in de eerste (Decca 448.813-2), tweede (Decca 470.283-2), derde (Decca 470.652-2), vijfde (Decca 458.860-2) en zesde (Decca 444.871-2) bezit alle kenmerken die we hebben leren bewonderen bij deze dirigent: een streven naar (en bereiken van) een grote mate aan brille en helderheid, veel aandacht voor het detail (zonder de grote lijn uit het oog te verliezen) en de originele klankwereld die de componist oproept, niet bang voor stevige contrasten. De gevoelswarmte moet komen uit het spel van ons in Mahler doorknede orkest met zijn lange traditie op dit gebied. Maar die warmte is geen volledig substituut voor een zekere gevoelsarmoede die lijkt te spreken uit Chailly’s aanpak. Het klinkt allemaal subliem, maar ook wat berekenend en ietwat kil.

Bij alle bewondering voor het fraai geregistreerde resultaat van Chailly is de rivaliteit niettemin erg groot. Neem Abbado.

De als opvolger van Abbado’s Weense versie gedachte ‘live’ opname van een uitvoering in Berlijn heeft een paar opnametechnische handicaps die waarschijnlijk het gevolg zijn van een teveel aan microfoons en die dus hier en daar tot onbalans lijden. De harp bijvoorbeeld is doorgaans te luid, de bassen klinken te weinig harsachtig en de perspectieven verschuiven soms wat. Maar wie daar overheen stapt, wacht een prachtige vertolking doe gaandeweg steeds mooier en beter wordt. Wat zo bevalt aan Abbado’s opvatting is dat hij zich nooit aan excessen te buiten gaat. Zijn neiging tot understatement bewerkt wonderen en aan zijn enorme integriteit hoeft geen twijfel te bestaan. De sombere momenten worden niet verwaarloosd, maar er is ook veel zonlicht en teerheid in het orkestspel.

De vertolking van Boulez is dermate helder, duidelijk en gedetailleerd dat men hem haast voor een muziekdictaat zou kunnen gebruiken. Onderweg worden tal van facetten prachtig belicht en in kader geplaatst, maar dat is natuurlijk niet genoeg om een Mahlersymfonie echt impact te laten veroorzaken. Het is een teveel aan orkestrale techniek met een enorm manco aan gevoel, aan expressie en dat is funest. Hoogst interessant voor een keertje, niet geschikt voor regelmatige herhaling.

Vergelijk dit viertal opnamen met hetgeen Karajan (DG 439.024-2 in 1982 en 453.040-2 in 1979) en ook Haitink (Philips 462.299-2) met respectievelijk dezelfde orkesten bereikten en laat daarvan uw keuze afhangen. Duidelijk is wel dat Chailly op het punt van brille en geluidskwaliteit een belangrijk punt heeft, maar is dat genoeg voor herhaaldelijk beluisteren? Abbado overtuigt namelijk in interpretatief opzicht bij een ietsje minder opname namelijk net nog wat meer, maar feitelijk zijn de beide Karajanversies nog steeds ongeslagen