Martin: Le vin herbé. Sandrine Piau (Iseut), Steve Davislim (Tristan), Jonathan de la Paz (Roi Marc), Hildegard Wiedemann (Iseut aux blanches mains) en Jutta Böhnert (Branghien) met het RIAS kamerkoor en het Scharoun ensemble Berlijn o.l.v. Daniel Reuss. Harmonia Mundi HMC 90. 1935/6 (2 cd’s, 112’16”). 2007
Tijdens de “Dag van Frank Martin”, alweer lang geleden (1997) in Vredenburg gehouden, passeerden veel van zijn werken de revue. Een keuze moest worden gemaakt en helaas ontbrak toen het kameroratorium Le vin herbé op het programma. Weliswaar bestonden twee opnamen van het kameroratorium – de ene van een Zwitsers ensemble waaraan de componist zelf medewerking verleende o.l.v. Victor Desarzens (Jecklin JD 581/2-2), de andere door een Amerikaans ensemble o.l.v. Mark Shapiro (Newport NPD 85670, 2 cd’s).
Martins stijl ontwikkelde zich gestaag, maar langzaam en het lijkt niet overdreven vast te stellen dat hij pas op vijftigjarige leeftijd, eind jaren dertig vorige eeuw, met dit werk definitief zijn eigen stijl vond. Le vin herbé is gecomponeerd naar de Roman de Tristan et Iseut van de Franse schrijver Joseph Bédier.
De in musicis conservatieve dirigent en landgenoot van de componist, Ernest Ansermet, gaf Martin ooit zijn brevet van bekwaamheid met de woorden: “Hij heeft de duivelskring waarin de dodecafonisten waren gevangen doorbroken om tot de grenzenloze spiraal van de stijgende kwint terug te keren. Op die manier knoopt hij weer aan bij de gewone ontwikkeling van de geschiedenis die hij op deze manier een stap verder brengt”.
Hoewel Martin hier nog steeds de seriële techniek toepast, bezit zijn muziek ook een duidelijk, haast retrospectief tonaal karakter. ‘Vanaf de proloog’, verklaarde de componist, ‘is er een lage, lang aangehouden toon met akkoorden die daar omheen draaien. Dat is een van de principes van mijn schriftuur waarop ik steeds weer teruggrijp. Het is geen technisch foefje, maar de grondslag van mijn stijl. Een aangehouden toon wordt vanzelf een melodie vanwege het feit dat als de melodie verandert deze toon een steeds groter gewicht krijgt naarmate de omringende harmonie zich verder van haar verwijdert.’
Le vin herbé (1938/41) is dus zowel een afsluiting van Martins lange ‘leerjaren’ als het vertrekpunt van al zijn belangrijke latere werken. Een sleutelcompositie dus. De op verzoek van koorleider Robert Blum die een nieuw werk verlangde voor zijn madrigaalkoor in 1938 begonnen en in zijn eerste gedaante als De liefdesdrank te boek stond. Later werden daar twee delen plus een proloog en een epiloog aan toegevoegd. De definitieve compositie beleefde zijn première in 1942 in Zürich. Het werk is geschreven voor 12 stemmen, piano en strijkseptet.
Hans Werner Henze hoorde het werk tijdens W.O. II en was diep onder de indruk: “Zo kan 12-toons muziek dus ook klinken, zo mooi en zo teer, zo betoverend klinkend. Achteraf bezien is natuurlijk maar heel oppervlakkig sprake van die twaalftonerij, net als in de Petite symphonie concertante. Maar de pasteltinten zijn zo subtiel, rijk genuanceerd, met een licht, haast expressionistisch waterverf karakter en halfschaduwen dat het werk als geheel een krachtig, bijna hypnotiserend karakter heeft.
In Amsterdam kwam het werk de eerste keer tot uitvoering in 1946 in het Amsterdamse Concertgebouw. Felix de Nobel leidde het Nederlands kamerkoor bij die gelegenheid. Met zijn vrouw Maria was de componist in de zomer van dat jaar vanuit Genève definitief naar Nederland verhuisd waar hij tot zijn dood in 1974 leefde.
Met zijn 29 stemmen inclusief de acht solisten is de bezetting op deze nieuwe cd wat groter dan vereist, maar het betekent geen inbreuk op het intieme karakter van het werk. In het eerste gedeelte, De liefdesdrank, vormen de etherische Sandrine Piau en de beheerste Steve Davislim een geloofwaardig stel Tristan en Isolde. Het tweede deel, Het woud van Morois, gaat over mededogen en vergeving met een hoofdrol voor Jonathan de la Paz als een waardige, goedertieren koning Marke. Het derde deel, Dood, tenslotte belicht jaloezie en verzoening met een treffende Hildegard Wiedemann in de lastige rol van Isolde met de witte handen. Op de uitspraak van het Frans valt weinig aan te merken.
Niet alleen in vocaal opzicht is sprake van een meesterlijke vertolking, ook de instrumentale begeleiding heeft een prachtig karakter. Vooral de prestatie van de pianiste Majella Stockhausen – Riegelbauer verdient een pluim apart. Het is een en al vloeiende subtiliteit wat hier dankzij de warme, open akoestiek en de bijzonder geslaagde opname te horen is. Het engagement van Reuss en de zijnen getuigt van groot begrip en liefde voor dit onvermoede, onderhuids heel emotionele meesterwerk met al zijn gevoelens en schoonheid.