Martinů: De 6 symfonieën. Koninklijk Schots orkest o.l.v. Bryden Thomas. Chandos 10316 (3 cd’s, 176’41”). 1989/90
Ondanks het feit dat hij in zijn beginjaren als componist veel reisde, in Parijs verbleef en later moest uitwijken naar de V.S. bleef hij in essentie altijd een Tsjechisch componist, net als Dvorak. Zijn werken zijn doortrokken van de melodische vormen en de ritmen uit de volksmuziek van zijn vaderland. De zes symfonieën ontstonden vrij laat in zijn leven toen hij in Amerika was en in allemaal gebruikt hij een groot orkest in duidelijk gemarkeerde groepen die zorgen voor een herkenbaar, persoonlijk timbre. Niet zelden wordt ook de piano als orkestinstrument ingezet. In termen van Saint-Saëns: pour diamanter l’orchestre.
De Eerste symfonie is uitgesproken lyrisch en episch van opzet, de Tweede heel Tsjechisch van inslag en pastoraal, de Derde kent een tragische onderstroom, de Vierde heeft wat weg van de Eerste en herinnert aan Dvorak. De Vijfde heeft iets van een understatement in zijn mildheid en de Zesde met de ondertitel Fantaisies symphoniques is vol wisselende stemmingen en intrigerende vondsten; hij bevat ook een citaat uit de operafantasie Juliette.
De ritmische verve van zijn stevig gesyncopeerde snelle delen werkt aanstekelijk en laat indrukken na; de langzame delen zijn meestal heel expressief, op zijn fraaist in de Derde symfonie die onder indruk van W.O. II ontstond.
Op BIS CD 362, 363 en 402 bestaat van deze werken een uitstekende opname van het Bambergs symfonie orkest onder Neeme Järvi uit 1988, maar deze kort daarop gemaakte Schotse opnamen klinken een grein beter, ruimtelijker met een groter dynamisch bereik, belangrijk voor deze werken. De tempi zijn goed gekozen en de aanpak is vol verve. Structuren worden fraai blootgelegd.