Mendelssohn: Pianotrio’s nr. 1 in d op. 49 en 2 in c op. 66. Julia Fischer (v), Daniël Müller-Schott (vc) en Jonathan Gilad (p). Pentatone PTC 186.085 (59’04”). 2005
Een vermoedelijk tamelijk ad hoc samengesteld trio van drie uitstekende instrumentalisten, met nadrukkelijk Julia Fischer voorop, kan zijn voordelen hebben boven een lang ingespeeld, dus mogelijk wat routineus ensemble als het Beaux Arts trio (Philips), het Borodin trio (Chandos), het Israelisch trio (CRD), het Florestan trio (Hyperion), het Osiris trio (Cobra), het Stuttgarts trio (Orfeo), het Guarneri trio (Globe), het Weens trio (Nimbus), het Gould trio (Naxos) en het Parnassus trio (MDG). Thibaud, Casals en Cortot (EMI, Naxos) illustreerden dat als eersten, Stern, Rose en Istomin (Sony) onderstreepten het later nogmaals.
Het eerste trio is een prachtig gevormd werk, buitengewoon melodieus, maar niet zonder momenten van spanning en drama; het tweede, dat zes jaar later ontstond, is ook een indrukwekkend stuk waarin in de finale gebruik wordt gemaakt van een plechtig koraalthema van Bach ‘Vor Deinem Thron tret’ ich’ om het verlangen naar een betere wereld uit te drukken. Maar hoewel ook de finale van het trio in d-klein vrij serieus is, gaat het in deze werken om niets tragisch hoewel ze in mineur staan. Beide stellen het zonder langzaam deel en beide hebben een scherzo waarin de componist lijkt rond te dansen in de beste sprookjestraditie.
Gelukkig toont Jonathan Gilad zich een virtuoos, kwiek en briljant pianist want op hem rust ze zwaarste last; zijn vingerwerk is passend licht en dartel. Zijn passagewerk sprankelt helder en gelijkmatig. De componist overlaadde hem met een enorme hoeveelheid noten. Gedurende de jaren die verstreken tussen het schrijven van het eerste en tweede trio leerde Mendelssohn veel bij en volgde hij de raad van zijn vriend Hiller die de arpeggioachtige figuraties uit het eerdere werk als ‘ouderwets’ bestempelde. Vergelijk beide elfachtige scherzi en het verschil wordt duidelijk. Ook de taakverdeling en de contrasten zijn daar gunstiger.
Julia Fischer hangt geen moment de reeds beroemde vioolsoliste uit maar voegt zich keurig in de groep en Daniël Müller-Schott laat zijn cello zingen en plaatst waarnodig felle accenten.
Hooguit zouden wat kanttekeningen kunnen worden gemaakt bij de tempi van het tweede deel (erg uitgesponnen) en de finale van het tweede trio, maar een kniesoor die daarover struikelt bij zoveel bevlogenheid en musiceerdrift. De opname klinkt uitermate evenwichtig en natuurgetrouw. Een plaatsje dus direct naast de goedkope Naxosopname is welverdiend.