Mendelssohn: Symfonie nr. 4 in A op. 90 Italiaanse; Schubert: Symfonie nr. 8 in b D. 759 Onvoltooide; Schumann: Symfonie nr. 4 in d op. 120. Philharmonia orkest o.l.v. Guido Cantelli. EMI 574.801-2 (75’35”). 1953/5
De jonge heel veelbelovende, in 1957 tengevolge van een vliegtuigongeluk overleden Italiaanse dirigent Guido Cantelli – protégé van Toscanini – debuteerde 30 september 1951 bij het typische Londense ‘platenorkest’ met Mendelssohns vierde symfonie. Twaalf dagen later zou hij het werk voor H.M.V. opnemen, maar de sessies hadden een beroerd verloop. De dirigent maakte een heel nerveuze en onzekere indruk en de sessies werden geteisterd door erg veel onderbrekingen. Het eindigde in veel teleurstelling en zelfverwijt.
Geen wonder dat hij weigerde toestemming te geven aan publicatie van het eindresultaat. Later werd dat toch uitgebracht op Testament SBT 1173. Later, in augustus 1955 nam hij het werk opnieuw op en de resulterende vertolking was zo geanimeerd, fijnzinnig en stijlvol dat hij op m’n lijstje ‘onbewoond eiland’ platen belandde. Iets dergelijks gold voor de in mei 1953 opgenomen Vierde Schumann, hoewel Furtwängler (DG) daar een geduchte rivaal was. De ook in augustus ’55 opgenomen Onvoltooide van Schubert was nieuw voor me. Nog steeds is dit een van de pakkendste verklankingen van dat werk.
Noem het jeugdsentiment, maar nog steeds kan ik met bewondering en ontroering luisteren naar deze drie hoogst geïnspireerde vertolkingen die klankmatig de tand des tijds behoorlijk hebben doorstaan. Natuurlijk zijn er minstens zo mooie of mooiere latere opnamen van deze populaire werken verschenen. Mendelssohn bijvoorbeeld van Abbado (DG), Schubert van Wand (RCA) en Harnoncourt (Teldec) en Schumann van Sawallisch (EMI) en Karajan (DG).