Mendelssohn: Vioolconcert in e op. 64; Schumann: Vioolconcert in d op. posth. Renaud Capuçon met het Mahler kamerorkest o.l.v. Daniel Harding. Virgin 545.663-2 (58’28”). 2003
Er resteerden in het najaar van 1853 Schumann nog nauwelijks zes maanden van zijn werkzame leven voor het schrijven van zijn twee werken voor viool en orkest. Beide werden geïnspireerd door de 22-jarige Joseph Joachim die de Fantasie in C op. 131 onmiddellijk in zijn repertoire opnam, maar die – met Brahms en Clara Schumann - het concert in d op. posth. de componist onwaardig vond. Joachims verre achternichtje Jelly d’Aranyi dacht daar anders over en zorgde voor publicatie waarna ze het in 1938 ook uitvoerde. Intussen weten dat wat ook de tekortkomingen van de wat ongemakkelijke, zichzelf teveel herhalende finale zijn, dat gebrek royaal wordt gecompenseerd door de kwaliteit van de eerste twee delen, in het bijzonder het nostalgieke Langsam.
In de loop der tijd verscheen een aantal mooie opnamen van dit werk in wisselende koppelingen. Zehetmair deed het concert samen met de Fantasie en het vioolconcert van Dvorak (Teldec 2292-44190-2), Menuhin, die zich in 1938 meteen over het werk ontfermde (Biddulph LAB 047) met het Mendelssohnconcert, Bell (Decca 444.811-2) met het Brahmsconcert en Kremer (EMI 569.334-2) eerst met Muti met het vioolconcert van Sibelius en daarna nog eens met het pianoconcert bij Harnoncourt (Teldec 4509-90696-2). Er is overigens een nog oudere opname van Kulenkampff uit 1937 (Dutton CDEA 5018).
Nu komt één van de getalenteerde broers Capuçon net als Menuhin – die hij royaal overtreft - ook met de combinatie van ‘het’ vioolconcert van Mendelssohn. De solist speelt met een soort lichte, zilverige brille, de nodige ritmische zwier en met een verbluffend heldere articulatie in de bravura gedeelten en hij schuwt het grotere gebaar niet. Daarmee biedt hij een fraai haast Latijns helder alternatief voor de meer in de Midden-Europese traditie gewortelde Zehetmair, de favoriet tot nu toe. Op verschillende manier halen ze het beste uit het wat zwakke eerste deel; Zehetmair is wat gevoeliger in het middendeel, maar Capuçon houdt met wat meer beheersing in een afgemeten tempo de finale beter bijeen.
Veel geduchter is natuurlijk de concurrentie in het concert van Mendelssohn met vrijwel ideale verklankingen van met name Mullova (Philips), Hahn (Sony), Bell (Decca) en Chung (Decca), maar ook hier weert de jonge Fransman zich met zijn zuivere, exacte, heldere en luchtige aanpak in de voorste gelederen.
De balans is heel fraai, ook het orkest ageert heel alert en de opname is fijn transparant. Vooral aanbevolen ter wille van de Schumann.