Moessorgsky: Boris Godoenov. Versie 1869: Nikolai Putilin (Boris Godoenov), Viktor Lutsiuk (Grigory), Nikolai Okhotnikov (Pimen), Fyodor Koeznetsov (Varlaam), Konstantin Ploezhnikov (Shuisky), Nikolai Gassiev (Misail), Zlata Bulycheva (Fyodor), Olga Trifonova (Xenia), Yevgenia Gorokhovskaya (zuster), Liubov Sokolova (herbergier), Evgeny Akimov (heilige gek), Vassily Gerello (Shelkalov), Grigory Karassev Nikitich), Evgeny Nikitin (Mityukha), Yuri Laptev (wachtbojaar), Andrei Karabanov (stem uit het volk); Versie 1872: Vladimir Vaneyev (Boris Goedoenov), Vladimir Galusin (Grigory), Olga Borodina (Marina), Nikolai Okhotnikov (Pimen), Fyodor Kuznetsov (Varlaam), Konstantin Pluzhnikov (Shuisky), Nikolai Gassiev (Misail), Evgeny Nikitin (Rangoni), Zlata Bulycheva (Fyodor), Olga Trifonova (Xenia), Yevgenia Gorokhovskaya (zuster), Liubov Sokolova (herbergier), Evgeny Akimov (heilige gek), Vassily Gerello (Shelkanov), Grigory Karassev Nikitich), Yuri Schikalov (Krushov), Andrei Karabanov (Lavitsky), Yuri Laptev (Chernikovsky e.a. met het Ensemble van de Kirov opera o.l.v. Valery Gergiev. Philips 462.230-2 (5 cd’s, 306’10”). 1997/8
Enige toelichting vooraf over deze monsterproductie kan geen kwaad. In 1868/9 schreef Moessorgsky zeven taferelen van dit werk. Die speelden buiten het klooster Novedevichy, op het Kremlinplein, in Pimens monnikcel, de herberg, de Tsaristische zalen in het Kremlin, voor de kathedraal en tot slot Boris’ sterfscène. Toen die opzet werd geweigerd door de tsaristische theaters, maakte hij diverse revisies. Om tegemoet te komen aan het bezwaar tegen het ontbreken van vrouwenrollen, voegde hij twee scènes toe met de Poolse prinses Marina Mnisek; hij verving verder het slottafereel in het bos van Kromy door de kathedraalscène (wat een probleem veroorzaakte doordat de episode met de yurodivy ofwel heilige idioot werd verdubbeld). Hij maakte verdere aanpassingen, sommige onbelangrijk, andere ingrijpend (zoals het vervallen van Pimens relaas over de moord op de jonge tsarevich) en hij herschreef de hele oorspronkelijke vijfde scène in het Kremlin die ook bekend is als de terem (= toeren) scène.
In die gedaante werd het werk voor het eerst in 1874 in St. Petersburg gegeven. Rimsky-Korsakovs versie (die veel meer behelst dan een herorkestratie) klonk voor het eerst in 1896 en was decennialang de enig gangbare in de muziekpraktijk.
Wat Boris II betreft, konden we al beschikken over een trits opnamen: Rostropovitch (Erato 2292-45418-2), Kitaenko (Kontrapunkt 32036/7) Abbado (Sony 58977), Semkov (EMI 754.377-2). De versie van Rimsky was voorhanden van Cluytens (EMI 567.877-2), Melik-Pashayev (Melodiya 74321-29349-2), Karajan (Decca 411.862-2), Golovanov (Dante LYS 349/51) en Dobrowen (EMI 565.192-2).
Intussen is wel duidelijk dat Boris II niet zomaar een herziening is van Boris I, maar een ander werk zowel wat betreft de visie op de hoofdrol en diens plaats in het historisch verloop, maar ook wat de muzikale techniek en soms zelfs de wijziging van het idioom betreft.
Wat dat betreft is er alle reden om a priori al heel gelukkig te zijn met de oplossingen die Gergiev en zijn ensemble aandragen, meteen bijvoorbeeld door voor twee bezettingen te kiezen. In de praktijk blijken de huidige Borisvertolkers in St. Petersburg niet van het kaliber van een Christov, Ghiaurov of Talvela, maar Putilin (1) is wel mooi duister en hij acteert mooi met zijn stem, terwijl Vaneyev (2) directer en spontaner is. Als Grigory, de valse Dmitri, onderscheidt de geobsedeerde, vitale Lutsiuk (1) zich van de koortsachtiger Galusin (2) die zich in de Poolse akte ook nader kan onderscheiden. Daarin schittert de eerst humeurige, dan sensuele Olga Borodina. De overige bezettingen zijn misschien niet in alle opzichten en details ideaal, maar op zijn minst heel competent. Dat Gergiev de touwtjes stevig in handen heeft en voor felle, nadrukkelijke vertolkingen zorgt, spreekt vanzelf. De in Hilversum gemaakte opnamen zijn niet steeds ideaal van balans, maar kunnen er heel goed mee door. In creatief opzicht is dit een waardevolle, fascinerende productie.