CD Recensies

MONTEVERSI: VESPRO DELLA BEATE VERGINE, MCCREESH

Monteverdi: Vespro della beata vergine. Gabrieli consort & players o.l.v. Paul McCreesh. Archiv 477.6147 (2 cd’s, 97’53”). 2005 

Menig raadsel omgeeft dit destijds zeer innovatieve en ook nu nog indrukwekkende werk. Bij welke gelegenheid ontstond het en met welk doel? Men weet het nog steeds niet. De technische en interpretatieve problemen van deze compositie uit 1610 zijn legio. Moet het hele werk als gesloten eenheid worden beschouwd, of gaat het alleen om de kern: de psalmen? Of mogelijk om een combinatie van psalmen en motetten? Mogen de vocale melodieën die in de oorspronkelijke uitgave rijk zijn versierd nog verder naar de inzichten uit moderne handleidingen worden opgetuigd? Welke delen moeten door het koor worden gezongen (en hoe groot moet zo’n koor dan zijn?) en welke door solisten? Hoe moeten de continuopartijen worden uitgevoerd?

Veel van die moeilijkheden vloeien voort uit de dubbelzinnigheden van de oorspronkelijke publicatie die uiteraard nog steeds de bron vormt waaruit ook nu nog alle realisaties voortvloeien. Nog weer andere komen voort uit onduidelijkheden over de zeventiende eeuwse liturgische praktijk. Paul McCreesh heeft over deze kwesties grondig nagedacht en komt met overtuigende oplossingen.

Eerst wat de liturgie betreft. De grootste controverse betreft hier de vijf niet-liturgische composities die zijn ingelast tussen de Mariapsalmen, gezangen en het Magnificat: ‘Nigra sum’, ‘Pulchra es’, ‘Duo seraphim’. ‘Audi coelum’ en de ‘Sonata sopra sancta Maria’. Deze gewijde concerti die op het titelblad worden aangeduid als ‘geschikt voor in de kapel of de privé-vertrekken van prinsen’ komen normaliter in geen enkele Mariadienst voor, maar nemen bij Monteverdi posities in die gewoonlijk zijn ingenomen door psalm antifonen. Er is daarom wel gesuggereerd dat deze fragmenten hier niet thuishoren, maar overtuigender is de visie dat deze concerti als vervanging dienen van de antifonen die in Monteverdi’s bundel ontbreken. Die opvatting wordt verder doorgevoerd door deze te beschouwen als herhalingen van antifonen en door gregoriaans in te lassen om het ontbrekende aan te vullen. Dat gebeurt bij de vier psalmen; ‘Laudate pueri Dominum’ wordt gevolgd door een instrumentale sonate van Giovanni Paolo Cima. Die ingreep komt de eenheid ten goede.

Hoe dat ook zij, de presentatie van McCreesh is heel overtuigend. Zijn vocaal consort bestaat uit twee sopranen, twee falsettisten, twee hoge tenoren, twee tenoren, twee baritons en twee bassen met hier en daar enige versterking. Aan instrumentale kant treffen we twee violen, een altviool, twee tenorviolen, een basviool, een violone, twee (blok)fluiten, drie cornetten, drie trombones, twee theorbes, een harp, een orgel en een klavecimbel.

Hieruit blijkt terecht hoezeer de lange Vesper dienst moet worden beschouwd als een werk dat dichter bij de kamermuziektraditie dan in de koortraditie staat. Die beperkte bezetting komt de helderheid en de verstaanbaarheid van de uitvoering ten goede. Een uitvoering op het hoogste niveau waar feitelijk in muzikaal opzicht niets op aan te merken valt.

Of deze vertolking ‘authentieker’ en ‘pakkender’ is dan zijn voorgangers heeft dus verder niets te maken met de goed verzorgde muzikale aanpak. Waar het op aankomt, is dat het heel deugdzaam is dat de blijvende waarde van deze opname het mogelijk maakt om de Vespers ongeveer zo te beluisteren als Monteverdi die moet hebben bedoeld.

Wie wil vergelijken, is het meeste gebaat met de ook prachtige opnamen van Gardiner (Archiv), Parrott (Virgin), Alessandrini (Opus 111), Christie (Erato) en King (Hyperion). Met een persoonlijke voorkeur voor de verschillende, maar ongeveer gelijkwaardige aanpak van McCreesh, Alessandrini en King.