Bekend is dat Mozarts Mis in c, de Grote uit 1782/3 onvoltooid is. Aan het ‘Credo’, ‘Et incarnatus est’ en ‘Sanctus-Osanna’ ontbraken fragmenten en net zoals dat met het Requiem het geval is, namen de meeste uitvoerenden daar altijd genoegen mee.
Toch zijn niet onbegrijpelijk de afgelopen vijftig jaar door vooral musicologen allerlei pogingen ondernomen om het Requiem te completeren: Robbins Landon, Eder, Maunder, Schmitt/Gardiner, Beyer en Levin. Laatstgenoemde, de Amerikaanse musicoloog/pianist Robert Levin die zich ook al ontfermde over de Concertante voor blazers heeft hier opnieuw het voortouw genomen om deze mis af te maken.
Een mis die als een van Mozarts eerste niet op bestelling werd geschreven en die mogelijk was bedoeld voor zijn huwelijk met Constanze, vandaar dan ook het heel persoonlijke karakter. Mogelijk vertolkte zijn vrouw een sopraanrol bij de première. Onverklaarbaar bleef lange tijd waarom het ‘Credo’ na het ‘incarnatus est’ ophoudt en waarom er geen ‘Sanctus’ is. In de loop der tijd is een aantal oplossingen aangedragen, maar men zag er ook tegenop om een in zich al perfect werk nog overtuigend aan te vullen. Levin waagde het toch en koos niet onlogisch voor het hergebruik van muziek uit Mozarts latere cantate Davidde penitente KV 469 in het ‘Et in spiritum sanctum’ en ‘Agnus Dei’.
Aan het begin van het Credo toont hij met zijn uitbreiding lef met veel kopergeweld, elders heeft hij de fragmentarische schetsen handig uitgewerkt. Niet altijd even stijl- en succesvol, zoals het Crucifixus als 8-stemmige fuga en het nogal werelds overkomende ‘Et resurrexit’ en ‘Dona nobis pacem’. Maar verrassend is het zeker, al is niet alles even plausibel en is het even aanpassen.
De uitvoering door McCreesh en de zijnen is vrij kleinschalig (koor van dertig, 42 instrumentalisten), maar heel enthousiast, helder en levendig. De (nog) onbekende, waarschijnlijk jonge solisten hebben vrij kleine, maar heel fraaie stemmen met de hoge heldere sopraan van Camilla Tilling (heel goed in ‘Et incarnatus’) en de wat donkerder dito van Sarah Connolly als uitblinksters. Het koor levert fraaie, genuanceerde maar in wezen heel atletische bijdragen en dat geldt feitelijk ook voor het orkest.
Grappig hoe de mis hier bijna een dynamisch, feestelijk barokkarakter krijgt. Hoe ‘authentiek’ dat is? Het is vaak even wennen bij McCreesh en zijn nieuwlichterij. Vergelijk zijn misvertolking vooral met de ook ‘authentiek’ gedachte van Gardiner (Philips 420.210-2) en Hogwood (Oiseau Lyre 425.528-2) en de ‘onauthentieke’, maar grootser Karajan (DG 439.012-2).
Extra aantrekkelijk wordt de nieuwe Archiv cd door de toegiften, een tweeral losse operascènes van Haydn en Beethoven, beide ook heel fraai, waar nodig dramatisch en contrastrijk weergegeven met Connolly als soliste in Haydns Berenice en Tilling in Beethovens Ah! Perfido. Voor zover die al niet uit de vertolkingen blijkt, draagt de opname veel bij aan een mooie detailtekening en helderheid.