Mozart: Die Zauberflöte KV 620. Dorothea Röschmann (Pamina), Christoph Strehl (Tamino), Hanno-Müller-Brachmann (Papageno), Julia Kleiter (Papagena), René Pape (Sarastro), Erika Miklósa (Koningin van de nacht), Kurt Azesberger (Monostatos) e.a. met het Arnold Schönberg koor en het Mahler kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 477.5789 (2 cd’s, 148’50”). 2005
Heel wat kinderen zijn op de een of andere manier vertrouwd met Schikaneders sprookjesverhaal over goed en kwaad. Onder volwassenen heerst de discussie wie hier nu feitelijk het goede en het kwade vertegenwoordigt. Voor de uitvoerenden vormt de kwestie van de gesproken dialogen steeds weer een kardinale kwestie bij de realisatie van de populairste Duitstalige opera. Hier zijn ze goeddeels intact en bezitten ze gelukkig ook de beoogde werking. Hooguit het aandeel van Papagena als oud vrouwtje valt wat uit de toon.
In het najaar van 2005 ondernam Abbado met een merendeels uit jonge(re) zangers bestaande bezetting en een ook vrij jeugdig orkest een tournee door Duitsland en Italië met Die Zauberflöte waarbij de keus op het theater in Modena viel om deze ‘live’ opname te maken. De dirigent ging grondig te werk en baseerde zich behalve op de Neue Mozart Ausgabe ook op het oorspronkelijke handschrift, wat een paar kleine aanpassingen tot gevolg had die te constateren zijn bij de slechts vier strijkersakkoorden voordat Pamina inzet in het duet ‘Bei Männern’ en haar aria ‘Ach, ich fühl’s’. Als regisseur fungeerde ’s dirigenten zoon, hoewel die niet nader wordt niet vermeld maar dat doet er ook minder toe zolang dit moois niet op dvd uitkomt.
Belangrijker is dat hier sprake is van een vrij lichtvoetige, vlotte, scherp gearticuleerde aanpak met echo’s uit de barokwereld (en niet van een terugblik door een romantisch waas) zonder de plechtige hoogtepunten ook maar iets tekort te doen; de verwondering en de vreugde komen er zo vanzelf goed af. In die zin is de opvoering dan ook haast ‘authentieker’ dan die van Christie (Rato), Norrington (Virgin), Gardiner (Archiv) en Östman (Oiseau Lyre). Het voordeel van zo’n jeugdige, louter Duitstalige, dus van nature juist uitsprekende bezetting is dat het werk fris en zonder eventuele vooropgezette meningen kan worden aangepakt. Aan stijlbesef ontbreekt het die (tijdens de tournee wisselende) bezetting om te beginnen niet.
De Tamino van Christoph Strehl roept dierbare herinneringen op aan Fritz Wunderlich; een groter compliment is haast niet mogelijk. Met de Pamina van de eveneens voortreffelijke Dorothea Röschmann suggereert hij alle jeugdige kwetsbaarheid en diepgewortelde liefde die bij het karakter van deze rollen past. Beiden zingen met een gretige frisheid en een gave techniek. Hanno Müller-Brachmanns Hanswurst van een Papageno is charmant en amusant en zonder overdreven humoristische effecten of platte Weense invloeden; zijn Pagagena, Julia Kleiter, is even bekoorlijk.
Het kwaad wordt met het nodige vuur vertegenwoordigd door Erika Miklósa die de aria’s en coloraturen van de Koningin van de nacht met schijnbaar gemak en heel specialistisch voor haar rekening neemt. Aan de andere kant voor de morele en vocale schaal is René Pape een autoritaire, waardige en paternalistische Sarastro. Georg Zeppenfeld zet een passend ernstige spreker neer en Kurt Azesberger is een heel geschikte, vocaal fraai uitgedoste, plechtstatige, uitgesproken boosaardige Monostatos.
De kleinere rollen zijn ook nagenoeg perfect ingevuld door de drie dames – Caroline Stein, Heidi Zehnder en Anne-Carolyn Schlüter – die met puntige accuratesse zingen en de – vaak op het randje van wat nog is toegestaan balancerende, maar hier overtuigende – drie knapen (Alexander Lischke, Frederic Jost en Niklas Mallmann).
Het is haast een wonder dat zo weinig van de handeling op het toneel tot storende bijgeluiden heeft geleid en dat de balans steeds zo fraai is. Maar de akoestiek in Modena was verder niet optimaal en wat aan de kale, droge kant. Niettemin werd dit een van de allermooiste Zauberflöte opnamen. Vergelijk hem met die van Böhm (DG), Solti II (Decca) en Christie (Erato).