CD Recensies

MOZART: VIOOLSONATES PODGER EN COOPER 7/8

Mozart: Vioolsonates nr. 5 in Bes KV 10, 6 in G KV 11,7 in A KV 12, 8 in F KV 13, 9 in C KV 14 en 10 in Bes KV 15; Allegro in Bes KV 372; 6 Variaties over Hélas, j’ai perdu mon amant’ KV 374b; Sonate in Es KV 26; Fantasie in c KV 396; 12 Variaties over ‘La bergère Célimène KV 374a. Rachel Podger (v) en Gary Cooper (p). Channel Classics CCS SA 28109 (2 cd’s  2u 10’). 2008

 

Wat aanvankelijk leek op een historisch verantwoorde opname van wat doorgaat voor de complete vioolsonates van Mozart, blijkt nu een complete opname te zijn van de volledige werken voor viool en piano. Daarin komen ook de allervroegste sonates aan bod, een los Allegro, een Fantasie en twee variatiewerken. Samen goed voor deel 7 en 8 in de lopende, warm begroete serie. In hoeverre vader Leopold in die vroege sonates heeft geholpen blijft een kwestie van twijfel en onderzoek.

Die eerdere uitgaven konden op een warm onthaal rekenen en hetgeen hier wordt geboden is meer dan een samenraapsel van onbeduidend, deels erg vroeg materiaal. In tegendeel: het vormt een prachtige aanvulling, waarbij hele brokken van het programma niet of nauwelijks eerder op cd waren vertegenwoordigd. En zeker niet zo goed. De sonates KV 10-15 werden op een prille reis in Londen geschreven, KV 26 stamt uit het Haagse oponthoud.

Onderschat deze werken niet, maar bedenk dat het toetsinstrument steeds het meest in het zonnetje staat en mag tonen wat het kan op het gebied van bescheiden virtuositeit.

Terecht gebruikt Cooper daarvoor een klavecimbel uit Mozarts Londense dagen. Het opvallendste werk op de tweede cd is het Allegro KV 372. Het zou het begin hebben kunnen zijn van een prachtige sonate. Voor de completering zorgde Stadler, die ook een bijdrage leverde aan de Fantasie KV 396, feitelijk een stuk voor pianosolo van 27 maten lengte met voor de viool slechts een inbreng gedurende 4 maten.

De variatiewerken worden met veel verve en zwier afgewerkt en waar mogelijk wordt aantrekkelijk versierd, met name in KV 359 waarin de pauzes daar nadrukkelijk voor zijn bedoeld. In de vroege sonates gebruikt Cooper een mooi Kirckman klavecimbel uit 1766, voor de overige werken een Walter kopie uit 1795 van Lam. Podger hanteert steeds een Pesarinius viool uit 1739.

Om het even of men het in alle opzichten steeds eens is met deze interpretaties omdat ze op momenten, bijvoorbeeld in te langgerekte cadensen wat overdreven aandoen, de frisse, geëngageerde en vlotte aanpak moet worden bewonderd en in dit repertoire, met zoveel verantwoordelijkheidsgevoel gespeeld, is er domweg niets gelijkwaardigs, laat staan beters. Als opnamelocatie leenden een paar Engelse kerkjes zich ideaal.