Marais: Pièces en trio (Trios pour le coucher du Roy). Ricercar consort o.l.v. Philippe Pierlot. Ricercar RIC 298 (2 cd’s, 2u 18’16”). 1998
Marin Marais (1656-1728) dankt zijn grootste populariteit aan de vijf banden met Pièces de viole. Uit de tweede bundel zijn vooral Les folies d’Espagne bekend. Wat minder bekend zijn de in 1692 gepubliceerde Pièces en trio voor 2 sopraaninstrumenten en continuo. De reeks bestaat uit een aantal suites met bekende gestileerde dansvormen waarvan de nummers 1, 2a en b, 3, 4 en 6 hier aan bod komen. Het gaat hierbij om de eerste Franse composities in deze vorm, al zijn van het genre in de dertig jaar eerder ontstane opera’s en balletten van Lully al sporen terug te vinden.
Marais was zowel joueur de viole als assistent van Lully aan de opera, waar hij na de dood van Lully in 1687 verder werkte als batteur de mesure. Het manuscript in de Bibliothèque national dat de Trio’s pour le coucher du roy met inbreng van Lully en Marais bevat, verraadt dat Marais geavanceerder te werk ging. Al luisterend kan een verwantschap worden vastgesteld met de muziektaal die Couperin in zijn vroege ‘sonades’ die ook uit de jaren 1690 dateren, bezigde.
In zijn balletten en opera’s vertrouwde Lully zijn trio’s toe aan ensembles die uit twee violen, fluiten (blokfluiten zowel als traverso’s) of als de gelegenheid daarom vroeg, hobo’s en continuo. Dat de trio’s van Marais van meet af aan waren bedoeld als musique de chambre om de monarch te plezieren met toespelingen op theatermuziek wordt deels gesuggereerd door de aanwijzing dat zijn stukken ook heel goed zouden klinken wanneer ze werden uitgevoerd door twee dessus de viole. Die dessus de viole was onbekend in de opera, waarschijnlijk omdat de klank van het instrument veel verfijnder en rustiger is dan die van de helderder en levendiger viool. Daarmee was het beter geschikt voor muziek met een intiem karakter.
Op de beide cd’s van deze heruitgave van Ricercar 206482 uit 1998 worden al deze combinaties (en meer) nagevorst door een gitaar aan de continuo toe te voegen. Soms meld zich een traverso om een Prélude, een Menuet of een Finale quasi te orkestreren. Interessant en belangrijk is hoe in een vertolking van deze werken de idiomatische overwegingen mede het instrumentarium bepalen. Het gaat hier om met groot vakmanschap geschreven miniaturen die van de vertolkers verwachten dat ze als ensemble de nodige stilistische gevoeligheid demonstreren en als solist de nodige virtuositeit.
Het zevenkoppige Ricercar Consort concentreert zich erg op het karakteriseren van de individuele frasen en verliest daarbij soms enigszins het overzicht op het grotere geheel. Dat wordt vooral in de langzame delen duidelijk. Maar heel gaaf afgewerkt en onderhoudend is dit musiceren wel.