CD Recensies

MAHLER: KNABEN WUNDERHORN, DES; SYMFONIE NR. 10: ADAGIO

Mahler: 12 Liederen uit Des Knaben Wunderhorn; ‘Adagio’ uit Symfonie nr. 10. Magdalena Kozena (ms) en Christian Gerhaher (b) met het Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 477.9060 (73’24”). 2010

 

Keurig op tijd voor het begin van het Mahlerjaar 2011 waarin zijn honderdste sterfdag royaal wordt herdacht, verschijnt dit sluitstuk van Boulez’ Mahlercyclus. De basis werd al in 1994 gelegd met de Zesde (Wenen, DG 445.835-2); vervolgens verschenen successievelijk nrs. 7 (Cleveland, 1994, DG 447.756-2), 9 (Chicago, 1996, DG 457.581-2), 5 (Berlijn, 1996, DG 453.416-2), 1 (Chicago, 1998, DG 459.610-2), 4 (Cleveland, 1998, DG 463.257-2), het Lied von der Erde (Wenen, 1999, DG 469.526-2), 3 (Wenen, 2001, DG 474.298-2), de Lieder eines fahrenden Gesellen, de 5 Rückertliederen en de Kindertotelieder (Wenen, 2003, DG 477.5329) nr. 2 (Wenen, 2005, DG 477.6004) en tot slot nr. 8 (Staatskapel Berlijn, 2007, DG 477.6597). Hiermee zorgt hij voor een der volledigste cyclussen. Alleen Das klagende Lied ontbreekt bij de orkestliederen. Ongetwijfeld zal dit geheel nog wel ooit gebundeld in een mooie doos verschijnen.

Als we dit geheel overzien, valt op dat al die vorige opnamen van Boulez met respect zijn ontvangen maar dat in de Mahlerdiscografie door de gemiddelde vakpers op een prachtige Zesde na geen van Boulez bijdragen een voorkeurspositie kreeg. De Zevende met name werd een zwaktebod genoemd. De uitkomsten zijn namelijk nogal wisselend en men kan zich afvragen of dat ligt aan de verschillende orkesten of de lange tussenpozen bij het ontstaan. Het Cleveland- en Chicago orkest kunnen prachtig, maar ook wat kil klinken en als dan een intellectualistisch, tamelijk afstandelijk, in tegenstelling tot Bernstein niet opgelegd emotionele (maar best geëmotioneerde) dirigent als Boulez het heft in handen neemt, kan het resultaat wel erg geserreerd klinken.

Dat Boulez de theatrale kant van Mahler laat voor wat die is, kan soms ook een zegen zijn en hij zorgt op deze manier met zijn klare aanpak voor een echt alternatief van de soms overkokende Bernstein (Sony en DG), de dramatische Chailly  (Decca), de gulden middenweggers Kubelik (DG) en Haitink (Philips), de briljante Solti (Decca) en de voor deze scribent optimale Abbado (DG).

Op deze afsluitende cd heeft de dirigent de beschikking over twee ideale solisten in de twaalf liederen uit Des Knaben Wunderhorn (het Irdische- en Himmlische Leben plus Urlicht zijn immers geïntegreerd in symfonieën). Kozena en Gerhaher kleuren de teksten fraai in, zingen briljant en met de juiste expressie. Met name de mezzo weet iets van het charmante, meisjesachtige uit te stralen en de bariton overdrijft niet naar het militaire. Een waardig resultaat naast wat we van Schwarzkopf/Fischer/Dieskau/Szell (EMI 467.348-2) en Bonney/Fulgoni/Winbergh/Goerne/Chailly (Decca 467.348) al hadden.

In het met onderhuidse spanning geladen Adagio uit de Tiende zorgt Boulez voor een heel helder, indringend en mooi gesloten vertolking die diepe indruk maakt. Daarmee is deze laatste cd uit zijn reeks een groot succes geworden.

Laten we hopen dat Abbado in Luzern zijn cyclus compleet kan maken na het veelbelovende en superieure dat er al is.