Moessorgsky: Khovantshina. Aage Haugland (bs), Vladimir Atlantov (t), Vladimir Popov (t), Anatoly Kotcherga (b), Paata Burchuladze (bs), Marjana Lipovšek (a), Brigitte Poschner-Klebel (s), Heinz Zednik (t) e.a. het Slowaaks filharmonisch koor, Bratislava, de Wiener Sängerknaben en het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Claudio Abbado. DG 429.758-2 (3 cd’s, 2u 50’33”) 1989.
Een gemene intrige vormt het hoofdbestanddeel van deze epische, breed uitwaaierende opera die onvoltooid bleef en tijdenlang alleen in de door Rimsky-Korsakov afgemaakte versie klonk. Ook Abbado volgt die routine niet zoals aanstonds blijkt; in de slotscène had Stravinsky zijn hand.
In deze compacte, duistere opera kregen het persoonlijke zowel als het politieke een plek. Het historische gegeven gaat over de woelige gebeurtenissen aan het einde van de zeventiende eeuw in Rusland. Onder leiding van tsaar Peter de Grote werd het sterke isolationisme van het lang geleidelijk vervangen door een meer op het Westen gerichte blik. Die ontwikkeling betekende tevens het einde van het feodale tijdperk en een voorzichtige godsdienstige reformatie.
Dat alles wordt in deze opera aan de orde gesteld. Het gaat om de moord op prins Khovansky, de belichaming van het oude regime. Religieus conservatisme wordt vertegenwoordigd door de Oude Gelovigen, een heel traditionele sekte, die niet in staat is om de veranderingen te aanvaarden. De gelovigen steken zichzelf ritueel in brand en jagen daarbij onschuldigen mee de dood in.
Bij zijn dood bleven de laatste taferelen van de tweede en vijfde akte onvoltooid achter. Aanvankelijk zorgde Rimsky-Korsakov voor de noodzakelijke aanvullende, wat overdadige orkestratie, maar op basis van Basil Lamms uitgave uit 1929 deed Shostakovitch dat dunnetjes en beter over met meer gevoel voor Moessorgsky’s heel eigen, unieke klankwereld.
Het is een teken van de kracht van Moessorgsky’s muzikale en theatrale ideeën dat ze deze ingrepen niet alleen hebben overleefd, maar daar zelfs krachtiger door zijn geworden.
In deze ‘live’ opname wordt de luisteraar geconfronteerd met een kennelijk duidelijk traditiebewuste realisatie door een in Wenen verzameld team onder leiding van Claudio Abbado. Zoals daar zijn een op macht beluste vorst, een groep sektariërs, Strelietzen, allen met markante fysiognomieën. De dirigent geldt als een Moessorgsky specialist en zorgt voor een elektriserend orkestraal raamwerk. Zijn orkest speelt subtiel in de rustiger gedeelten, maar is in de overige heel volbloedig.
De figuur van de Oude Gelovige Marfa wordt door Marjana Lipovšek heel indringend van goede contouren voorzien en is een grootse prestatie omdat van volkomen identificatie sprake is. Aage Haugland is een rotsvaste Ivan Khovansky en ook al is zijn intonatie niet meer honderd procent, de Dofei van Paata Burchuladze is heel nobel.
Er zijn wat geluiden op het toneel hoorbaar en omdat de zangers bewegen, is de balans niet steeds optimaal in de opname. Maar dat zijn kleinigheden die geen invloed hebben op deze grootse prestatie. Mooier en beter is niet gauw te verwachten.