CD Recensies

MOZART: SERENADES NR. 6, 7, 9, 13 E.A.

Mozart: Serenades nr. 6 in KV 239 Serenata notturna, 7 in D KV 250 Haffner serenade en 9 in D KV 320 Posthoornserenade. Praags kamerorkest o.l.v. Charles Mackerras. Telarc CD 80161 (66’01”). 1987 

 

Mozart: Serenades nr. 13 in G KV 525 Eine kleine Nachtmusik, 6 in D KV 239 Serenata notturna en 12 in c KV 488; Divertimento in F KV 247; Notturno voor 4 orkesten in D KV 286. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner c.q. Holliger Blaasensemble. Philips 446.226-2 (78’15”). 1967

 

Se Serenade nr. 13, beter bekend als Eine kleine Nachtmusik komt iedereen die ooit in contact kwam met klassieke muziek wel bekend voor en misschien kan die zelfs de beginmelodie wel neuriën, ook al weet hij verder niets van het werk.

Maar ondanks zijn populariteit is het werk iets van een mysterie. Het stuk werd in 1787 geschreven, zowat tezelfdertijd als de tweede akte van Don Giovanni, maar voor welke gelegenheid is onbekend.

De orkestratie voor strijkkwartet en contrabas is heel specifiek, hoewel het werk tegenwoordig meestal door een volledig strijkorkest wordt gespeeld. Het is ongetwijfeld een van Mozarts zonnigste werken, vanaf zijn meteen de aandacht trekkende eerste deel tot de sprankelende finale.   Alleen uit het lome langzame deel blijkt iets van onrust. Verder heest een serene, vlotte geest.

Begrijpelijk dat van alle serenades van Mozart die met een bijnaam het bekendst bleven. De Serenade n. 6 uit 1776 is uit onbekende aanleiding ontstaan en combineert in oude concerto grosso stijl het orkest met een solistische groep strijkers. Pikant detail: in dat orkest ontbreken contrabassen; hun rol is overgenomen door pauken.

De Serenade nr. 7 ontstond in juli 1776 ter gelegenheid van het huwelijk van de Sigmund Haffner, de burgemeester van Salzburg. Pure ‘Unterhaltungsmusik’ uit die tijd in acht delen, met in het midden een compleet driedelig Vioolconcert in G.

De in 1779 ontstane Serenade nr. 9 dankt zijn naam Posthorn-Serenade aan een solistisch optredende posthoorn in het trio uit het zesde deel. Het gaat om een werk dat rijk is aan afwisseling, mee dankzij de inzet van fluiten, hobo’s, fagotten, hoorns, trompetten en pauken. Alleen een melancholiek Andantino in d onderbreekt even de opgewekte sfeer.

Van de legio opnamen van deze werken zijn  hier twee heel representatieve opnamen uitgekozen. Er wordt in beide gevallen heel fris en geacheveerd gemusiceerd alsof men deze muziek voor het eerst heeft ontdekt en hem niet al x maal routineus heeft afgeriedeld. De klank is gedifferentieerd en er is gezorgd voor een milde en toch energieke sfeer die precies bij het genre past.