MENDELSSOHN: STRIJKKWARTETTEN
Met de vraag ‘Is het waar’ hield Mendelssohn zich bezig in de vorm van een fragmentarisch nagelaten lied; voor zijn Strijkkwartet in a greep hij daarop terug. Dat de volgorde van de nummering van zijn werken lang niet altijd overeenstemt met de ontstaansvolgorde daarvan blijkt ook bij de strijkkwartetten. Waarvan er zelfs royaal geteld niet zes, maar acht zijn.
Achtergronden
De strijkkwartetten van Mendelssohn behoren tot de danig ondergewaardeerde genregenoten. Zelfs binnen het oeuvre van de componist zelf. Des te prettiger dat ze na ontdekking zoveel moois te bieden hebben en samen een fascinerende reis door de emotionele gesteldheid van de te vroeg gestorven componist bieden. De chronologie van ontstaan blijkt van meet af aan problematisch te zijn. Waar gaat het precies om bij deze inventarisatie? Welke werken zijn bedoeld?
Strijkkwartet nr. 0 in Es op. 18 (1823)
Strijkkwartet nr. 1 in Es op. 12 (1829)
Strijkkwartet nr. 2 in a op. 13 (1827)
Strijkkwartet nr. 3 in D op. 44/1 (1838)
Strijkkwartet nr. 4 in e op. 44/2 (1837)
Strijkkwartet nr. 5 in Es op. 44/3 (1838)
Strijkkwartet nr. 6 in f op. 80 (1847)
12 Fuga’s (1821)
Vier stukken voor strijkkwartet:
Andante, Tema con variazioni in E op. 81/1 (1847)
Scherzo in a op. 81/2 (1847)
Capriccio in e op. 81/3 (1843)
Fuga in Es op. 81/4 (1827)
Uit dit lijstje blijkt meteen dat de volgorde van de nummering niet overeenkomt met de ontstaansvolgorde, al is dat in de beschouwing der werken minder interessant.
Het hier nr. 0 genoemde kwartet is een geslaagd jeugdwerk van de veertienjarige componist. Het vierdelige werk eindigt met een fuga die al meteen Mendelssohns grote begaafdheid aan. Dat de fugavorm een dankbare academische oefenstof vormde, blijkt ook uit de reeks van 12 fuga’s die hij twee jaar eerder in 1821 had geschreven en waarvan een viertal door het Vogler kwartet (Profil Medien PH 04091) is opgenomen. Verbluffende muziek van een twaalfjarige.
Dat Mendelssohn in zijn kwartetten nr. 1 en 2 onder de invloed stond van de late kwartetten van Beethoven is niet zo verwonderlijk. Verwonderlijk is misschien wel dat hij ze niet in abonnement aanbood, maar door dezelfde uitgever van de Beethovenkwartetten liet uitgeven.
De Vier stukken voor strijkkwartet met verschillende ontstaansdata vormen samen een soort achtste kwartet. Acht composities die in stijl variëren van de imitatie van gevestigde formele en expressieve modellen in de vroege werken tot hoogst de hoogst subjectieve kleuring van op. 80 dat het karakter heeft van een requiem ter herdenking van zijn zuster Fanny.
De opnamen
Wanneer we ons primair bezig houden met de integrale series doemt in de discografie al meteen een lange lijst met kandidaten op. Rond het Mendelssohn jaar 2009 waren op dit gebied nogal wat activiteiten.
In chronologische ontstaansvolgorde lichten we de mooisten daaruit. Waarbij het gevaar bestaat dat teveel clichés uit het laadje superlatieven worden opgediept.
De vroege opnamen van het Bartholdy-, Artis- en Cherubini kwartet – hoe goed destijds ook en hoezeer boven de middelmaat – hebben intussen nogal wat van hun glans verloren.
Het Eroica kwartet was het eerste dat Mendelssohn op ‘oude instrumenten’ speelde. Als zodanig klinkt het resultaat mooi en is dit typisch voor degenen die de voorkeur geven aan z’n klankgemiddelde.
De best aardige opname van het Melos kwartet is misschien nog aantrekkelijk voor degenen die hem via de DG Webshop willen downloaden.
Spontaniteit en levendigheid zijn de opvallendste eigenschappen van het Coull kwartet dat vooral in de langzame delen op zijn best is.
Heel hoge ogen gooit hierna het Ysaÿe kwartet met zeer gecultiveerde, stilistisch rake vertolkingen die de muziek alle recht doen en die bovendien ook prachtig zijn opgenomen.
Dat goedkoop en goedkoop twee is, bewijst het Aurora kwartet. De Naxos cd’s zijn aantrekkelijk laag geprijsd maar bevatten ook kwartetspel vol charme. Op heel natuurlijke wijze krijgt deel na deel gestalte, maar het is ook iets van de passie die de jonge Mendelssohn bezat die hier door klinkt. Terecht wordt in op. 80 een serieuzer toon aangeslagen. De extra’s krijgen ook een fijn welkom onthaal. Net als de andere extra’s trouwens. En de opname klinkt prima.
Van het Leipzigs kwartet mag veel worden verwacht op basis van andere opnamen van dit ensemble. Aan alle hooggespannen verwachtingen wordt ook aardig voldaan. Met lichte toets in de prille werken, met toenemende concentratie en nuancering in de volgende. Het bijzondere is hier dat de muziek voortdurend zo natuurlijk klinkt. Zo met een absoluut gevoel van ‘zo en niet anders hoort het’. Doorleefd, geconcentreerd wordt gemusiceerd.
Van het Talich kwartet bestaan twee opnamen, de nieuwste behoort tot de grote onbekenden. Hun Calliope opname klinkt haast wat te direct wat tot enige scherpte bij de twee violen leidt, maar de interpretaties zijn prachtig: vitaal, gevoelig, met veel finesse, kortom uitstekend verzorgd.
Wie van Mendelssohn enige oppervlakkigheid gewend is, zal het resultaat dat het Pacifica kwartet bereikt goed bevallen. Hier klinken heel briljante, maar in wezen niet erg diepgravende uitvoeringen.
De leden van het Henschel kwartet slagen er goed in om het verschil van stijl tussen de vroege en de latere werken aan het licht te brengen. Het adagio en intermezzo van op. 13 klinken in alle eenvoud, terwijl in de latere werken meer blijk wordt gegeven van romantische dieptewerking. Al met al een heel bevredigend resultaat dat behoorlijk goed klinkt.
Men kan de voordracht van het Emerson kwartet rustig feilloos noemen. In speeltechnisch en virtuoos opzicht tot in de subtielste figuraties laat het geen eis onvervuld, er is daarnaast ook glans genoeg en de opname doet alle eer aan dit alles. Hooguit had men wat meer intimiteit en bevalligheid mogen wensen. Maar aan onderhuidse spanning mankeert het niet en aan vaart en verve evenmin, getuige bijvoorbeeld het scherzo uit nr. 5 en de frisse aanpak van nr. 3. Geen wonder dat ook nr. 6 behalve heel kleurig en elegant klinkt ook een duisterder kant bezit hier.
Ineens bleek dat Naxos nog een sterkere troef in handen heeft met het Nieuw Zeeland kwartet. Een royaal expressiebereik is troef, getuige het adagio uit nr. 6 en het begin allegro van nr. 4. Maar bovenal blijkt dit uit de evenwichtige afwikkeling van het gehele genre. De enige teleurstelling wordt gevormd door de bekende canzonetta uit nr. 1 die beduidend luchtiger had gekund.
Uit Leipzig, de stad waarmee hij sinds 1835 als eerste directeur, tevens Kapellmeister van het Gewandhausorkest nauwe banden onderhield komt de opname van het vaardige Gewandhaus kwartet dat mooie dingen laat horen maar toch niet dusdanig imponeert dat het een plaatsje in de ereronde verdient.
Voldoende wisselende gevoelens, die echter steeds goed onder controle blijken te zijn komen in de verklankingen van het Mandelring kwartet naar voren. In op. 80 voert dat tot de grenzen van het wenselijke in over het geheel genomen keurige, goed verzorgde uitvoeringen.
Conclusie
Na een misschien wat moeilijk vallende afweging, lijkt het aan het eind van de rit toch het Emerson kwartet dat de veiligste aanbeveling is. Op de voet gevolgd door Leipzigs-, Ysaÿe- en Aurora kwartet.
Discografie
1973. Bartholdy kwartet. Acanta 43.075, Arts 47130-2 (3 cd’s).
1976/81. Melos kwartet. DG 415.883-2 (3 cd’s).
1987. Quatuor Sine nomine. Erato ECD 75504. (1, 2).
1987. Roth kwartet. Pearl SHE CD 9603 (3, 5).
1989. Artis kwartet. Accord 20067-2, 200682 (1, 3, 4, 5, Es, Andante, Fuga).
1989. Gabrieli kwartet. Chandos CHAN 8827, CHAN 10534 (2, Es).
1989. Coull kwartet. Hyperion CDA 66397, CDA 66615 (1, 2, 3, 5, Andante, Capriccio, Fuga Scherzo).
1990. Cherubini kwartet. EMI 754.514-2 (3 cd’s).
1991/4. Ysaÿe kwartet. Decca 473.255-2 (3 cd’s).
1993. Aurora kwartet. Naxos 8.550861/2/3 (1, 2, 3, 4, 5, 6, Es, Andante, Capriccio, Fuga, Scherzo).
1996/2001. Eroica kwartet. Harmonia Mundi HMU 90.7245, HMU 90.7287 (1, 2, 3, 4, Es).
1997. Quatuor mosaïques. Audidis E 8622 (1, 2).
1998. Juilliard kwartet (1, 2). Sony SK 60579.
1999. Vellinger kwartet. ASV QS 6236 (1, 2 Fuga).
2000. Alban Berg kwartet. EMI 557.167-2 (1,2).
2000/2. Arriaga kwartet. Pavane ADW 7442, ADW 7464 (1, 2, 3 6, Capriccio).
2000/2. Leipzigs kwartet. MDG 307.1055-2, 307.1168-2, 307.1056-2 (, 1,2, 3, 4, 5, 6, Fuga, Capriccio, Andante, Scherzo).
2001/3. Talich kwartet. Calliope CAL 9311, CAL 9302 (1, 2, 3, 4, 5).
2002/4. Pacifica kwartet Cédille CDR 90000.08-2 (3 cd’s).
2003. Psophos kwartet. Zig Zag territoires ZZT 03070-2 (3, 6).
2003. Danel kwartet. Eufoda 1355 (3, 4).
2003. Henschel kwartet (1-6, 4 Delen). Arte Nova 82876-64009-2 (3 cd’s).
2004. Emerson kwartet. DG 477.5370 (4 cd’s).
2004. Vogler kwartet. Profil PH 04091 (1, 2, Fuga’s).
2006. Nieuw Zeeland kwartet. Naxos 8.570001/2/3 (1-6, Andante, Capriccio, Fuga Scherzo).
2000/8. Gewandhaus kwartet. NCA 60205 (4 cd’s, Stukken op. 81 1/4).
2008. Asassello kwartet. AVI 8553140 (1, 2, Es).
2008. Prazák kwartet. Praga PRD 250.252 (1, kwintet, menuet).
2008. Matangi kwartet. Challenge CC 72308 (1, kwintet).
2010. Gewandhaus kwartet. Brilliant Classics 94212 (40 cd’s).
2010. Zemlinsky kwartet. Praga PRD 250269 (3, 5, Andante, Scherzo).
2011. Minetti kwartet. Hänssler CD 98.645 (2, Es).
2011. Mandelring kwartet. Audite 92.656/7 (1, 2, 3, 4, 5, 6, Es).
2012. Talich kwartet. La dolce vita LDV 115.7 (3 cd’s).
2012. Ebène kwartet (2, 6) Virgin 464.546-2.