Martinů: Suite concertante, versie 1 H. 276 en versie 2 H. 276a; Altvioolconcert ‘Rapsodie concert’ H. 337. Bohuslav Matousek met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Christopher Hogwood. Hyperion CDA 67673 (68’43”). 2001/5
Logisch dat Supraphon het aan zijn nationale eer verplicht voelt om zoveel mogelijk muziek van veelschrijver Martinů te registreren: een ware Sisyfus taak. Het is interessant om de geschiedenis van de Suite concertante na te gaan: het werk was in 1938 een opdracht voor Samuel Dushkin die eerder al Stravinsky’s Vioolconcert ten doop had gehouden en voor wie Martinů al het nog onuitgevoerde Vioolconcert nr. 1 had geschreven. De componist had het plan om vijf Tsjechische dansen voor viool en orkest te schrijven en was daar in 1939 mee klaar, maar Dushkin kon daar pas in 1943 een vertolking van geven en zelfs toen alleen met pianobegeleiding. De première met orkest vond pas in 2000 plaats en dan nog zonder het ‘Scherzo-caprice’ dat verloren ging). Dushkin vroeg vervolgens om een herziening, maar kreeg in 1944 een heel nieuw vierdelig stuk waarvan alleen het eerste deel nog verband heeft met het origineel.
Dit werk ging in 1945 in première, werd ook gepubliceerd, maar bleef verder tot 1999 onuitgevoerd. Waarom is onbegrijpelijk want het gaat om heerlijke muziek in beide versies. De muziek spreekt direct aan, is in een vlot idioom. De eerste versie opent met een elegisch deel dat mogelijk onder de invloed van ’s componisten gestrande relatie met zijn leerlinge Vitezslava Kaprálová ontstond.
Matousek die de eerste vertolker was van de eerste versie, speelt ze hier beide met veel inzicht, begrip en toewijding; hij treft de juiste lichte toets.
Het Rapsodie-concert is bekender dankzij opnamen van Telecky (Campion RRCD 1317), Imai (BIS CD 501) en Bukac (Calliope CAL 9364), maar de onderhavige opname wint met een neuslengte qua interpretatie en ettelijke neuslengtes wat de klank betreft; Matousek gaat even vaardig met de altviool om als met de viool.