Mendelssohn: Vioolsonates in F, 1820 en 1838 en in f op. 4; Stuk voor viool en piano in g 1820, Andante voor viool en piano in d 1820; Fuga’s voor piano en viool in d en c 1821; Allegro in C 1820. Nomos duo. Naxos 8.554725 (67’35”). 1998
Het Nomos duo, bestaande uit violist Nicholas Milton, concertmeester van het Adelaide symfonie orkest en de IJslandse pianiste Nina-Margrét Grímsdóttir is het enige stel dat meteen de complete werken voor viool en piano vastlegde. Daarbij gaat het om een drietal sonates – de eerste eerder een sonatine met een pakkend moto perpetuo presto tot besluit - die met hun ontstaanstijd tussen 1820 en 1838 een groot deel van de zeer creatieve periode van deze componist omspannen. Te beginnen met verrassend rijpe en inventieve werken uit 1819/20 van een veertienjarige die nagenoeg onbekend bleven. Het gaat om meer dan plichtmatige stukken voor zijn leraar Zelter want ze getuigen van duidelijke persoonlijkheid, een degelijk constructief besef, kennis van contrapunt (in de fuga’s) en een sterk melodiegevoel. Dat kennen we uit de Symfonietjes voor strijkers welke in dezelfde tijd ontstonden.
In het sonate triptiek komt dat alles nog verder tot wasdom. De Sonate uit 1838 ontstond in Leipzig. Vooral het slot vivace imponeert. De kortere miniaturen bezitten enigszins het karakter van études.
Gelukkig valt op de vertolkingen nauwelijks iets aan te merken: ze zijn een toonbeeld van gevoeligheid en intelligentie; als er iets kritisch over te zeggen valt, is het dat alles misschien haast te gepolijst. Even gelukkig klinkt ook de opname klinkt eersteklas.
Een evenwaardig alternatief voor de Sonates in F en f alleen bieden Mintz en Ostrovsky (Decca 474.690-2).