Mozart: Pianoconcerten nr. 20 in d KV 466 en 25 in C KV 503. Martha Argerich met het Orchestra Mozart o.l.v. Claudio Abbado. DG 479.1033 (61’44”). 2013
Veel van Mozarts pianoconcerten hebben een zekere connectie met de omringende opera’s. Bij nummer twintig zijn de dichts bij liggende Idomeneo en Don Giovanni dat. Veel van de stormachtigheid en de rampen uit die werken zijn terug te vinden in de preromantische turbulentie van dit concert.
Langzaam wordt na het sotto voce begin de spanning opgebouwd, maar het drama in d klein wordt ook opgeroepen door verfijnde suggestie - zoals door de eerste inzet van de piano met een raadselachtig, simpel nieuw thema – zowel als door plotse bliksemschichten en tumultueuze uitbarstingen.
De eenvoudige lyriek in Bes van het tweede deel zorgt voor gewenst contrast, net als het vol spanning stijgende thema van het rondo. Maar de coup de théâtre wordt bewaard tot het coda waar de toonaard wisselt van d-klein naar D-groot en de sombere voorafgaande stemming wijkt voor opgewekte vrolijkheid.
Waarom deze omschrijving? Omdat Argerich en Abbado zo mooi laten horen wat hier is bedoeld. Dat gebeurt in een ideaal evenwicht tussen pure muziek, drama, verfijning en rust als logische enscenering. Bewonderend kan worden gevolgd hoe de pianiste tot in het detail de muziek uit spint en steeds onverwacht juiste nuancen vindt.
Ook in Pianoconcert nr. 25 hoeft de operaconnectie niet ver te worden gezocht: Mozarts laatste opera, La clemenza di Tito dient zich aan. Beide werken beginnen en eindigen in C-groot, beide belichamen enkele van zijn boeiendste avonturen in het neoclassicisme en de symfonische opbouw. Aanvankelijk vond het werk niet zo’n warm onthaal omdat men vond dat het iets ongenaakbaars had als gevolg van de imposante orkestratie en het vrij neutrale melodische materiaal.
Van de uitvoerenden hangt het verder af hoe de solist in staat is haar partij te doen ‘spreken’ en van de dirigent hoe hij zich daarbij aansluit en zorgt voor sluitende vormen. Wat dat betreft komen we opnieuw weinig tekort. In KV 466 speelt Argerich de geijkte Beethovencadensen, in KV 503 die van Gulda.
Argerich maakte natuurlijk eerder opnamen van dit tweetal werken: nr. 20 met het Orchestra di Padova e del Veneto o.l.v. Aleksander Rabinovitch (Teldec 4509-98407-2) en nr. 25 met het Nederlands Kamerorkest o.l.v. Szymon Goldberg (1978. EMI 556.974-2), en met het Orkest van de Italiaans-Zwitserse omroep o.l.v. Jacek Kaspszyk (EMI 721.119-2, 3 cd’s). Maar mooier dan hier klonken deze niet. Dit is Mozart zo fris als een hoen. De zaalopname werd tijdens het Luzern Festival maart 2013 niet door DG opnamemensen, maar door Zwitserseomroeplieden gemaakt; aan de hoge kwaliteit is het verschil niet merkbaar.
Onvermijdelijk is er voor wie dat beslist wenst te onderzoeken nadere concurrentie. Wat KV 466 betreft bijvoorbeeld van Perahia (Sony 07464-42241-2), Gulda (DG 453.079-2), Anderszewski (Virgin 344.696-2), Brendel (Philips 462.622-2) en van nr. 25 Kovacevich (Philips 476.5316) en Zacharias (MDG MDG 340.0967-2).