CD Recensies

NØRGÅRD: SYMFONIEËN NR. 1, 2, 3, 4, 5, 6; PIANOCONCERT E.A.

Nørgård: Symfonie nr. 1 Sinfonia austera en 2. Deens nationaal omroep orkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9450 (52’22”). 1993

 

Nørgård: Symfonie nr. 3; Pianoconcert Concerto in due tempi. Per Salo met het Deens nationaal omroeporkest en –koor o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9491 (73’10”). 1996

 

Nørgård: Symfonieën nr. 4 Indische rozentuinen en Chinese heksenmeer en 5. Deens Nationaal omroeporkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9533 (55’51”). 1995

 

Nørgård: Symfonie nr. 6 Aan het einde van de dag; Terrains vagues. Deens nationaal symfonie orkest o.l.v. Thomas Dausgaard. Chandos CHAN 9904 (55’54”). 2001

 

De helemaal in eigen land door Vagn Holmboe en Finn Høffding opgeleide Nørgård (1932) die zijn studie in Parijs bij Nadia Boulanger afsloot, is de leidende Deense componist van zijn generatie en zijn grote muzikale vermogens worden hier in een stel symfonieën aangetoond in voortreffelijk klinkende opnamen. Of het een kwestie is van nationale trots dat kort nadat de composities klaar waren niet alleen Deense orkest, maar ook een Engels cd label klaar staan om dat op te nemen, blijft een onbeantwoorde vraag, maar laten we dankbaar zijn dat het gebeurde.

Gedurende de jaren zestig vorige eeuw werd de componist die zich in zijn werken graag met het Noorse en het kosmische bezighoudt redelijk bekend in Scandinavië, maar verwierf geleidelijk ook veel aandacht in de rest van Europa en de V.S. 

De componist werkte de metamorfosetheorie – een kiemcel die organische veranderingen teweeg brengt – verder uit naar het voorbeeld van de ‘sensibele chaos’ van Novalis tot zijn eigen ‘oneindigheidsreeks’, uitgaande van een aselectief interval.

Een opname van de eerste en achtste symfonie werd al eerder in deze rubriek besproken. De eerste symfonie, ook wel de Sinfonia austera genaamd, dateert uit 1955 en heeft een krachtige atmosfeer met iets van Holmboes indrukwekkende stuwende kracht. De tweede symfonie (1970) is heel anders van aard, naar het gevoel statischer, maar qua effect ook hypnotiserend. De ‘oneindige reeks’ die zijn ‘Reis naar het gouden scherm’ bepaalde, overheerst in dit werk dat vol zit met pakkende treffende en verbeeldingsvolle effecten. Dat alles halen Segerstam en het orkest goed naar voren.

Symfonie nr. 3 (1972-5) is een caleidoscopisch stuk van heel gevarieerde aard met een half uur lang tweede deel, waarin de ervaring die Segerstam met Mahler heeft goed te pas komt om de ongelijksoortige ingrediënten goed te verenigen. Maar ook de rest van het werk komt zorgvuldig uit de verf.

Wie het altvioolconcert Herinnerend kind kent dat in 1991 samen met Between voor cello en orkest door Pinchas Zukerman met het Deens nationaal omroeporkest onder Jorma Panula werd opgenomen (Marco Polo DCCD 9002) zal vaststellen dat het genre op een heel andere wijze is benaderd. Verdwenen is de gebruikelijke confronterende opzet tussen solist en orkest. Hier is de vleugel hooguit primus inter pares temidden van de begeleiders. Dat leidt tot een fusie van tegengestelde tempi waarna twee geheel nieuwe verschijnen. Fascinerend is dat, net als de krankzinnige cadens in het laagste pianoregister. Knap van Per Salo dat hij die tot een goed einde brengt. Hij maakte in 1992 ook een fijne opname met de solopianowerken Sonate op. 20, Grooving, Turn en Achilles the tortoise (Kontrapunkt 32147).  

Symfonie nr. 4 (1981) ontstond na een bezoek aan een tentoonstelling met schilderijen van de schizofrene Zwitser Adolf Wölfli met daarin de Indische rozentuin en Chinese heksenzee betekent een draai naar een meer impressionistisch uitstapje met golvende klankverlopen en ‘toonzeeën’ vol kwintstapelingen. Weer heel anders verloopt daarna de vijfde symfonie (1990) met zijn orgiastische klankkolken en pauze breuken.

Symfonie nr. 6 werd vast in  1999 geschreven om het millennium feest in 2000 te vieren. Het gaat om een krachtig en heftig werk waarin geen compromissen zijn gemaakt. Maar de symfonie wekt wel vertrouwen omdat meteen in het eerste deel heel goed is geïntegreerd en er in alle getoonde energie ook mooie orkestkleuren schuilen die vaak in eigentijdse twintigste eeuwse muziek ontbreken. Meteen valt het grote aandeel van de lage hout- en koperblazers op. Ze suggereren een donkere avondstemming in december 1999. Dat maakt het klankbeeld heel welluidend. De componist past zijn eigen variant van het twaalftoonssysteem toe; hij noemt dat de ‘oneindigheidsreeks’ waarin niet alleen de toonhoogtes maar ook de tijdsduur systematisch is geordend. 

Wat voorbarig kondigde de componist aan dat nr. 6 zijn laatste symfonie zou zijn en het zachte einde lijkt daarop te wijzen. Maar de inventieve vitaliteit die ook opduikt in Terrains vagues uit 2000 wijst er al op dat hij op die mening terugkwam. Het werk ontleent zijn titel aan een gelijknamig gedicht van Klaus Rifbjerg waarin de grensgebieden die ongerepte natuur en door de mens in cultuur gebrachte aarde scheiden.

Ook Terrains vagues geeft (zoal de titel misschien suggereert) niet al zijn geheimen prijs bij eerste beluistering, maar uitvoering zowel als opname doen er alles aan om te overtuigen en aandacht te vragen.