Nielsen: Symfonieën nr. 1-6. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 443.117-2, (3 cd’s, 3u. 27’). 1989/90
Paarsgewijs zijn deze opnamen als volgt apart ondergebracht:
Nr. 1 en 6 op Decca 425.607-2, nr. 2 en 3 op Decca 430.280-2 en nr. 4 en 5 op Decca 421.524-2.
De zes symfonieën van Nielsen ontstonden in vrijwel dezelfde periode als het zevental van Sibelius, maar ze hadden qua stijl, vorm en intentie nauwelijks verschillender kunnen zijn. Waar Sibelius leek te streven naar een steeds grotere bondigheid, worden de symfonieën van Nielsen met de tijd juist avontuurlijker en meer omvattend. Wie aan deze werken begint, kan het beste de nrs. 3, 4 en 5 als uitgangspunt kiezen. Vooral nr. 3 is heel toegankelijk.
Het heeft de afgelopen decennia niet ontbroken aan opnamen van deze symfonieën; de mooiste versies zijn van Blomstedt, Thomson (Chandos) en Järvi (DG 477.5514). De goedkope uitgave van Leaper op Naxos klinkt energiek, maar heeft onvoldoende karakter.
Wat meer in detail: Zelfs in zijn Symfonie nr. 1 (1890/4) sloeg Nielsen al een nieuwe richting in. Zijn model was nog duidelijk het romantisch classicisme van Brahms (die hij tijdens het componeren ook ontmoette), maar hij toon al een fris talent met bijvoorbeeld de toepassing van het concept van de ‘progressieve tonaliteit’ waarmee een werk in een andere toonaard eindigt dan die waarin het begon.
Nielsens Symfonie nr. 2 met de bijnaam ‘De vier temperamenten’ ontstond bijna een decennium later in 1902. Het werk is geïnspireerd door een toevallige blik op een schilderij in een dorpskroeg waarop de vier temperamenten waren afgebeeld waaraan men in de Middeleeuwen dacht: cholerisch, flegmatiek, melancholiek en vurig. Dat werden de ‘karakters’ van de vier delen uit deze muziek.
Een ander thema beheerst de Symfonie nr. 3 (1910/11): uitgestrektheid, veelomvattendheid zoals blijkt uit de titel ‘Sinfonia Espansiva’. Dat blijkt op alle niveaus nu de muziek steeds verder wordt opgerekt met herhaalde ritmen, harmonische progressie en eindeloze melodieën. Een andere soort ruimtelijke uitbreiding is in het prachtige langzame deel te horen waarin een woordloos zingend koor op afstand zich in de melodische melange voegt.
De geest van het volle leven ligt in het hart van de Symfonie nr. 4, ‘Het onuitroeibare’, uit 1914/6. Zoals Nielsen in het voorwoord aan de uitgever schreef: “De componist heeft geprobeerd om in een woord samen te vatten waartoe alleen de muziek over de kracht beschikt om deze ten volle uit te drukken: de elementaire levenswil. Muziek is leven en net als die onuitroeibaar.”
Het werk ontstond in de moeilijke periode van W.O. I (ook al bleef Denemarken neutraal). Het huwelijk was Nielsen was stukgelopen en hij had zich teruggetrokken als dirigent van de opera in Kopenhagen. Daardoor is deze symfonie een soort emotionele uitdrijving culminerend in een muzikale strijd tussen twee stel pauken; het conflict wordt opgelost door er een lyrische melodie uit het eerste deel bij te halen.
Ook in de Symfonie nr. 5 (1921/22) schuilt een soort conflict. Na een gespannen, vrij karig georkestreerd begin barst een strijd los tussen een solo grote trom en de rest van het orkest waarmee alweer volgens de componist de strijd tussen goed en kwaad is bedoeld.
Het orkest overstemt dan triomfantelijk de martiale improvisaties van die trom en na een warm klinkend adagio eindigt het eerste deel rustig met alleen nog die trom op de achtergrond, samen met een klaaglijke klarinetsolo. Omdat dit zowel het traditionele eerste- en langzame deel omvat, combineert de rest van het werk op exuberante manier het scherzo en de finale.
De Symfonie nr. 6 (1925) kreeg de titel ‘Sinfonia semplice’ mee. Het is een wat merkwaardige compositie die we is beschouwd als een satirische reactie op de destijds muzikale nieuwlichterij met blijken van tonaliteit op zijn subtielst. Het werk begint opgewekt, maar al gauw doemen schaduwen op die weer in een strijd, ditmaal tussen de hout- en de koperblazers, uitmondt. Maar de beheerste hartstocht uit het adagio biedt troost en de finale, een variatiereeks, is best geestig met spottende bijdragen van de fagotten.