Offenbach: ‘Bohémienne’ op. 28, Elegie ‘Deux âmes au ciel’. ‘Introduction et valse mélancolique’ op. 14, ‘Rêverie au bord de la mer’, ‘La course en traîneau’, ‘Duet’ voor 2 celli in E op. 54/3; ‘Les larmes de Jacqueline’ uit Harmonies des bois op. 76; 'Tarantelle’, ‘Barcarolle’ uit Les contes d’Hoffmann (bew). Raphaela Gomes (vc) met Julian Riem (piano) en Wen Sinn Yang (vc). Sony 190759.4308-2 (61’20”). 2018
Wat nogal eens wordt vergeten, is dat de roem van Jacques Offenbach aan het begin van zijn carrière vooral was gebaseerd op zijn activiteiten als cellist, het instrument waarvoor hij ook heel wat muziek schreef. Sinds hij negen was kreeg hij celloles, ging met zijn zus Isabella en zijn broer Julius trio spelen in Keulse cafés. Maar eenmaal in Parijs zocht hij een plaats als cellist in het orkest van de Opéra comique.
Maar voor eigen gebruik componeerde hij ook aardig wat -meest virtuoze - werken die meer dan het karakter van salonmuziek hebben. Zo zijn daar mooie Duo’s van op. 49 tot op. 54 die samen als ‘Cours méthodique’ werden gepubliceerd en die de student confronteren met steeds in moeilijkheidsgraad toenemende stukken. Deze zijn tweemaal opgenomen: door Andrea Noferini en Giovanni Sollima (Brilliant Classics 94475 (2cd’s) en Xavier Phillips en Anne Gastinel (La Dolce Volta LDV 71).
Op deze cd gaat het om acht van deze jeugdwerken die tussen 1839 en 1851 voor familiair gebruik in de ongewone vorm voor 2 celli en piano. Het moet voor een cellistenpaar aardig zijn om deze te spelen en voor de luisteraar is het een plezier om ernaar te luisteren, zeker in deze mooie vertolkingen. Of de titels daarbij alle een duidelijke vingerwijzing zijn, blijft de vraag, maar de melodieën zijn steeds wel heel treffend en hebben een meest elegant karakter.
De hoofdrol valt toe aan de in München geboren celliste Raphaele Gromes (1991) die in 2005 officieel debuteerde met het Celloconcert van Gulda.