Paganini: Caprices nr. 1-24. Kinga Augustyn. Roven RR 20016 (79’45”). 2015
Deze nieuwe opname van Paganini’s Caprices vormt een goede aanleiding om een wat gedachten over de feminisering onder de professionele uitvoerenden op het gebied van de klassieke klassieke muziek te uiten.
Waarschijnlijk is daar best muzieksociologisch onderzoek naar gedaan, maar laten we het hier houden op wat voor de hand liggende vaststellingen. Wat dat betreft is er meer reden voor optimisme in de geest van Adorno en Blaukopf dan van pessimisme in de geest van Benjamin.
Met de groei van de wereldbevolking nam ook het aantal hoogwaardige opleidingen toe. Ging het aanvankelijk om een Europese en V.S. aangelegenheid, geleidelijk voegden zich ook Japan, Z. Korea, China en Australië bij de dominante groep. De talentpyramide werd steeds groter, breder en hoger en daarmee kwamen ook meer toptalenten naar voren, getalsmatig waarschijnlijk meer vrouwen dan mannen.
Het eerst was dat zichtbaar in de samenstelling van orkesten. Geleidelijk doken daar meer en meer vrouwen op, te beginnen bij de strijkers. In mijn jeugd was er een paukeniste bij het Brabants orkest, schijnbaar onwaarschijnlijke instrumentgroepen werden meer en meer met vrouwen aangevuld, te beginnen met contrabassen, hoorns, trompetten en slagwerk, maar intussen ook met trombones. In de Duitssprekende wereld kwam die ontwikkeling wat langzamer op gang.
Globalisering is een eerste verschijnsel dat moet worden genoemd in verband met de vrouwelijke doorbraak. Internet, de sociale media, YouTube, Spotify waar je informatie kunt inwinnen, contacten kunt leggen, eigen activiteiten kunt laten zien en horen. Het aantal kwalitatief hoogwaardige muziekhogescholen en conservatoria is sterk gegroeid, de mogelijkheden om daar te kunnen studeren en bij een andere instelling af te studeren zijn toegenomen. Het aantal masterclasses groeide exponentieel mee, stageplaatsen en uitwisselingen hadden een zegenende werking.
Niet alleen zijn er meer kansen en mogelijkheden om zich te profileren, er is ook sprake van een groter zelfbewustzijn dat leidt tot stevige initiatieven van jonge musici die durf en lef tonen. Zei een pianistische grootmeester als Dinu Lipatti zeventig jaar geleden nog dat hij zichzelf tot zijn dertigste niet rijp voelde om Beethovensonates te spelen, tegenwoordig debuteert een twintigjarige violiste op cd meteen met Paganini’s Caprices, die vroeger door mannen als een zware opgave werden beschouwd.
Is dat een goede of dubieuze ontwikkeling? Het is een leerzame, geweldige ontwikkeling, al is natuurlijk niet alles goud wat blinkt.
In concreto zijn dit de dames die zich tot nu toe aan de Caprices waagden:
Vioolversie
1987 Michaele Paetsch-Neftel
1988 Midori Goto
2000 Tianwa Yang
2002 Sonig Tchakerian
2008 Tanja Becker-Bender
2009 Julia Fischer
2009 Mayuko Kamio
2012 Francesca Dego
2015 Kynga Augustyn
De fluitversie kent louter dames
1999. Bonita Boyd. Fleur de Son FDSS 557940
2012. Marieke Schneemann. Brilliant 94627
2012. Dora Seres. Tactus HCD 32724
2012 Marina Piccinini. Avie AV 3384
Harpversie
1998. Isabelle Courret. Pavane ADW 7356.
De uitdaging is er niet minder om en Augustyn huldigt er vermoedelijk een niet zozeer theatrale, maar eerder weloverwogen zorgvuldige opvatting over waarin de nadruk ligt op een constant mooie toonvorming. Dat komt de poëtisch-gevoelige kant ten goede. Toch nog een typisch vrouwelijk trekje?