Prokofiev: Romeo en Julia op. 64. Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Vasily Petrenko. LAWO LWC 1105 (2 cd’s, 2u. 24’48”). 2015
Toen Prokofiev zijn beste en populairste balletmuziek componeerde, had hij al ruim ervaring opgedaan tijdens zijn werkzaamheden voor Diaghilev. Maar een avondvullend stuk voor het Sovjetpubliek, iets dat voor hem in 1934 voor het eerst ter sprake kwam, was iets heel anders.
Hij besefte dat het een vrij traditioneel werk moest worden – gelukkig waren klassieke thema’s nog toegestaan in Stalins Rusland. Samen met theaterdirecteur Sergei Radov werkte Prokofiev in 1935 tijdens de zomerstop van het Bolshoi theater in Poleveno snel aan een gedetailleerd scenario, gebaseerd op Shakespeare’s gedoemde liefdespaar.
Vanwege politieke en artistieke problemen werd Romeo en Julia pas in 1938 in Tsjecho-Slowakije opgevoerd, maar ook de de première in Leningrad werd in 1940 een succes.
Prokofievs partituur is een meesterlijke samenvatting van zijn vele muzikale persoonlijkheden. In de muziek voor de Montagues en Capulets zit geweld en grilligheid, voor Romeo en Julia gaat het om nogal dwaze romantiek en alle andere personages – van Romeo’s vriend Mercutio en Julia’s kindermeisje tot de waardige monnik Laurence – zijn rake karakterschetsen.
Uit de tempokeuze van Petrenko valt af te leiden dat hij een vrij abstracte, soms zelfs nogal nuchtere kijk op Romeo en Julia heeft. Soms gaat hij nodeloos sne; soms ook juist onverwacht langzaam. Daar hoeft niets op tegen te zijn, maar de aanpak lijkt iets te lichtgewicht, te weinig substantieel; gevoelsexpressie wordt onderdrukt. Aardig voor wie zo’n visie aanspreekt, niet voldoende voor wie meer verwacht. Dat ‘meer’ wordt geboden door de favorieten uit de Vergelijkende Discografie: Maazel (Decca 452.970-2), Gergiev (Philips 464.726-2) en Askenazy (Decca 436.078-2).
Het enige wat nog wel voor LAWO pleit is dat Petrenko het bedoelde kamerorgeltje laat horen in de balkonscène.