Prokofiev: Pianoconcerten nr. 1 in Des op. 10 en 3 in C op. 26; Ouverture voor piano en orkest over Hebreeuwse thema’s op. 34bis. Simon Trpceski met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vasily Petrenko. Onyx OXYX 4140 (52’23”). 2016
Als vroegrijpe pianist en componist schreef Prokofiev als kind al stapels muziekstukken. Op zijn dertiende werd hij een van de jongste studenten aan het Conservatorium in St. Petersburg. Toen hij in 1914 afstudeerde, was hij in de Russische muziekwereld al erg bekend. Hij won tijdens de afstudeerfinale een vleugel door zijn eigen Pianoconcert nr. 1 te spelen, terwijl de andere studenten op veilig speelden. Niet iedereen was aangenaam verrast. Zijn mentor Alexander Glazoenov kende de prijs met tegenzin toe.
Het concert is een imponerend compendium van Prokofievs jeugdige stilistische kenmerken, maar critici waren verontwaardigd vanwege zijn overmoed.
Het grootse begin is bedrieglijk. De solist doet deze af met een razendsnelle repliek en gaat verder met een speelse melodie die Prokofiev al veel eerder had geschreven. Het sombere tweede thema vertegenwoordigt Prokofievs liefde voor duistere fantasie, terwijl het kort langzame deel dat zonder onderbreking volgt, de invloed van Scriabins mystiek suggereert. Al het voorgaande passeert nog eens de revue met hoge tonen en een krachtige cadens voordat de grote melodie van het begin hemelwaarts suist als parodie op grotere concerten zoals Tchaikovsky’s nr. 1.
Het lukt de Macedoniër Simon Trpceski goed om het studentikoze van dit concert onder de aandacht te brengen. Mooi gelukt is ook het moment waarop de beginmelodie in de finale terugkeert en voor een gevoel van symmetrie zorgt. Onstuimige articulatie, felle ritmen en het vermogen om met veel zwier te werk te gaan zorgen voor een tegelijk stoere als luchtige verklanking. Voor duistere introspectie is weinig plaats in deze opvatting.
Het populaire en vrolijke Pianoconcert nr. 3 is ook een succes omdat de solist zo goed met anarchistische energie het overheersende gevoel van ondeugendheid weet te wekken. De melodielijnen in het eerste deel staan onder spanning, het tweede deel klinkt redelijk beheerst en toch met enige felheid en vervuld van caleidoscopische klanken met wat geestige bijdragen van het koper. In de finale zijn de contrasten stevig aangezet en de energiegolven van het coda blijven haast nog even hangen wanneer het werk voorbij is.
De Ouverture op Hebreeuwse thema’s die tussen beide concerten is geplaatst, zorgt voor een welkom contrast. Behalve voor de pianist is een dankbare rol weggelegd door de klarinet die de nabijheid van de kletzmer wereld suggereert. Terecht klinkt het werk wat kleinschaliger.
In al deze drie werken toont het orkest uit Liverpool zich een serieuze ondersteuning. Mooi zoals Petrenko het hoofdthema uit het eerste concert een trotse vaart verleent en voor momenten van pikante humor zorgt in de Ouverture.
Natuurlijk bestaan van beide werken andere, ook uitstekende opnamen. Van concert nr. 1 bijvoorbeeld van Kissin (DG 439.898-2) of Krainev (Teldec 9031-73257-2) en van nr. 3 met Argerich (EMI 556.654-2).