Penderecki: Stabat mater; ‘Ut quid, Domine’, ‘Miserere’, ‘In pulverem’ uit Passio et mors domini Christi secundam Lucam; Veni Creator’ ‘Psalm 30’ uit Psalmen Davids; Cherubijnse hymne ‘Pieán cherubinów’; ‘Quid sum miser’, Recordare’ uit Dies ila; O gloriosa virginum; Kerstlied ‘Wij herders ook’; Bonte eend; Missa brevis; Sicut locutus est’ uit Magnificat; ‘Wij smeken u ons nooit weg te geven’ uit Kadisz; ‘Agnus Dei’ uit Pools Requiem; Benedictum Dominum; ‘De profundis’ uit 7 Poorten van Jerusalem; ‘Potocka’s graf’ uit Een zee va dromen ademde op mij; ‘Aria’ uit Stukken in oude stijl. Warschau nationaal filharmonisch koor o.l.v. Krysztof Pendereicki. Warner 958.195-2 (2 cd’s, 1u. 34’27”). 2016
Penderecki: Kosmogonia; De naturis sonoris nr. 2; Anaklasis; Fluorescences. Bernard Ladysz (bs), Stefania Woytowicz (s), Kazimierz Pustelak (t) met het Warschau nationaal filharmonsch orkest o.l.v. Andrzej Markowski. Cold Spring CSR 238 (53’41”). 2017
Nog steeds staat duidelijk in mijn brein gegrift welke diepe indruk de Threnodie voor de slachtoffers van Hiroshima voor 52 strijkers in 1962 - ik was toen werkzaam op de discotheek van wat toen nog de NRU heette - op me maakte.
Threnos was in zowel muzikaal als politiek opzicht een belangrijk werk, een product van de liberalisering van het Poolse regime midden jaren ‘vijftig toen de greep van het Sovjetbestuur op de Poolse samenleving en cultuur verslapte. Hoewel het werk van Penderecki’s mentor Wiechowcz de beperkingen van de oude macht demonstreerden, was hij voldoende op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen om die kennis op zijn pupil over te brengen. Formeel experimenteren, in strijd met communistische principes, was weer toegestaan en de in 1933 geboren Penderecki omarmde een onverbiddelijk avant-gardistische stijl met dat korte, vastberaden werk waarvan hij in 1972 met het Londens symfonie één der mooiste opnamen maakte (Warner 7243-560.772-2).
Het grootste deel bestaat uit volgepakte toonclusters die zich ontplooien in een weidse baan van kwartnoten die na nog geen tienminuten van erg ongemakkelijk beluisteren ontaarden in een climax met een onprettig gevoel van vastberadenheid.
Ervaring met elektronische muziek was een inspiratiebron en de reden waarom de componist de relatie tussen muziek en klank verder ging onderzoeken. De Threnodie is wel vergeleken met het elementaire, door glissandi gedreven Metastaseis van Xenakis, maar Penderecki’s werk is in essentie microscopisch gedetailleerd en vereist herhaalde beluistering.
Het innovatieve vermogen van de componist spreekt ook uit de volledige werken en de fragmenten daaruit die de inmiddels tachtiger geworden componist zelf met een heel goed Pools koorensemble ten gehore brengt, leggen daar veelzijdig getuigenis van af. Het zijn natuurlijk deels herhalingen van eerder ook door anderen opgenomen composities, maar oog en oor van de componist zelf verlenen er grote autoriteit aan.
De selectie maakt mooi de met de tijd veranderde koorstijl van de componist duidelijk. Luister naar naar het verschillen tussen de koorblokken uit het Magnificat (1974) en het ontroerende, klaaglijke achtstemmige Agnus Dei uit 1981. De ontwikkeling van de nieuwe, romantische stijl bereikt zijn hoogtepunt in de serafijnse Cherubijnse hymne uit 1986. In Bendedictum Dominum (1992) wordt zelfs teruggegrepen op de organum stijl. Deels is dit repertoire minstens zo mooi opgenomen door het Tapiola kamerkoor o.l.v. Juha Kulvanen (Warner 8573-88433-2).
Wat Andrzej Markowski daarna laat horen is zeker wat het ruim achttien minuten durende Kosmogonia uit 1970 betreft een redelijk alternatief voor wat Antoni Wit (Naxos 5.572.481) eerder bood. Van de andere werken - Anaklasis uit 1959, De naturis sonora 2 (1971) en Fluorescences waarin de componist in 1962 nog op experimentele wijze met onalledaagse geluidsbronnen als een sire, een koebel, Japanse gongs, stukjes hout, tin en glas en een typemachine werkte - bestaan meerdere opnamen, de sterkst zijn van Wit op Naxos, maar wie juist dit viertal composities bijeen wenst, kan vertrouwd bij Andrzej Markowski terecht.