CD Recensies

POULENC: CONCERT VOOR ORGEL, PAUKEN EN STRIJKORKEST

Poulenc: Concert voor orgel, pauken en strijkorkest in g FP. 93; Saint-Saëns: Symfonie nr. 3 in c op. 78. James O’Donnell met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. LPO 0081 (58’05“). 2014

De opdracht voor Poulencs Concert voor orgel, pauken en strijkorkest kwam in 1936 van prinses de Polignac, de vermogende naaimachine-erfgename van Winnetta-Singer. Zij onderhield een bruisend salonleven, befaamd vanwege de inrichting met een Cavaillé-Coll orgel en twee vleugels.

Het schrijven van dat Orgelconcert werd eerst aangeboden aan Jean Françaix, maar zei dat hij het te druk had en zo kwam die uitnodiging terecht bij Pouienc. Hij begon daaraan en schreef daarover aan Claude Rostand: ‘Het levert me veel problemen op…. het is niet de vriendelijke Poulenc op weg naar het klooster, een vijftiende eeuwse Poulenc, zogezegd.’

Toch herinnert het hoogdravende begindeel aan een model uit de vroege achttiende eeuw, namelijk dat van Bachs Orgelfantasie in g BWV 542.

De zeven opeenvolgende delen lijken op een uitgebreide barokfantasie me t contrasterende tempi en karakters - van groots en indringend naar koortsig en schichtig. Het maakt het werk opvallend. Organist/componist Maurice Duruflé adviseerde Poulenc bij het specificeren van orgelregistratuur (klankkleuren). Er is in met Duruflé en Prêtre indertijd ook een mooi opname ontstaan (Warner 7243-562.649-2). 

Tijdens een gastdirectie van Yannick Nézet-Séguin stond dit werk ook op het programma van het Londens filharmonisch orkest. Daarmee werd tevens de inwijding van het nieuwe orgel in de Royal Festival Hall gevierd. Na de pauze volgde de ‘Orgelsymfonie van Saint-Saëns uit 1886. 

In dit tweetal werken dient het orgel verschillende doeleinden. Poulenc kijkt vorsend naar de rol van het instrument in de kerk en op de kermis voordat hij de grote potentie om ook intieme spirituele gevoelens over te brengen bewonderend toepast. Saint-Saëns gebruikt het orgel vooral om majestueuze klanken toe te voegen aan de al complexe orkestrale textuur en de symfonische logica.

Organist James O”Donnell en dirigent Nézet-Séguin weten in beide werken de orgelpartij goed te integreren en geven heel effectieve structureel goed samenhangende vertolkingen. Hooguit hadden in beide werken de langzame delen wat vlotter mogen zijn.

Maar de snelle delen bezitten vitaliteit en hebben bij Poulenc een fijn ritmisch profiel en bij Saint-Saëns voldoende nerveuze energie. Een dramatisch lang aangehouden akkoord in C zorgt voor de slotclimax.

Gebruik voor een vergelijking bij Poulenc Olivier Latry/Christoph Eschenbach (Ondine ODE 1074-2) en bij Saint-Saëns Hurford/Dutoit (Decca 475.7728.