Prokofiev: Symfonie nr. 5 in Bes op. 100. Philharmonia orkest o.l.v. Santtu-Matias Rouvali. Signum SIGCD 669 (43’23”). 2020
Prokofiev: Symfonie nr. 6 in Es op. 111; Miaskovsky: Symfonie nr. 27 in c op. 85. Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Vasily Petrenko. Lawo Classics LWC 1215 (76’26”). 2019
Vrijwel gelijktijdig verscheen dit tweetal opnamen van Prokofievs beide oorlogssymfonieën. In een radioprogramma uit 1945 zei Prokofiev dat hij zijn Symfonie nr. 5 de vorige zomer vol, furie als eerste symfonie na zestien jaar had geschreven en dat hij deze beschouwde als loflied op de grootsheid van de menselijke geest. De première begin dat jaar en gedirigeerd door de componist zelf, viel samen met de naderende overwinning van Rusland en velen zagen het als een overwinningswerk.
Maar net als bij de Symfonieën van Shostakovitch, is niet alles zoals het lijkt. De heroïsche weidsheid van het eerste deel met oplopend gewicht van het koper terwijl het doordendert naar naar een kolossale climax, wordt bespot door een donker en markant scherzo. Het persoonlijke leed en de begrafenisprocessies van het langzame deel lijken even door een vrolijke galop te worden verlicht. Maar ook die breekt los in een coda die de meest optimistische thema’s aan flarden scheurt.
Geen wonder dat het na nr. 1 de populairste Symfonie van Prokofiev is. Symfonie nr. 6 is een elegie voor de slachtoffers van Wereldoorlog nr. 2, maar werd in 1948, een jaar na zijn ontstaan, door de Sovjet autoriteiten in de ban gedaan.
Santtu-Matias Rouvali investeert in Symfonie nr. 5 veel macht en kracht, vooral in het begin andante en het intense, emotionele adagio en komt daarmee over het geheel genomen in de buurt van Karajan (DG 463.613-2) en Rattle (EMI 388.694-2).
Socialistisch realistische heroïek ontbreekt in Symfonie nr. 6 die een jaar later ontstond als klacht over de psychologische impact van de oorlog, maar eerst door het regiem werd veroordeeld als ‘formalistische perversie’. Dat klinkt nu allemaal onbegrijpelijk. Vasily Petrenko is een betrouwbare gids die ons helder en met compassie door het verwoeste landschap van dit werk leidt. Hij doet dit net zo overtuigend als Andrew Litton (BIS SACD 1994) en Jansons (RCO Live LC 14237).
Vergeleken met de als ‘grote drie’ bekende Sovjetcomponisten Prokofiev, Shostakovitch en Khatchaturian stond Nicolai Miaskovsky (1881 - 1950) altijd wat in de schaduw. Hij was minder progressief, knoopte liever bij het muzikale verleden aan, maar ontliep in 1948 toch niet een vermaning van het regiem.
Tegen die achtergrond moeten we zijn laatste en zevenentwintigste Symfonie uit 1949 zien. Ook hier in dit driedelige werk blikt hij nostalgisch en emotioneel lyrisch terug op Tchaikovsky en won daar zelfs een Stalinprijs mee. De vertolking van Petrenko bevalt haast nog beter dan die van Svetlanov (Olympia OCD 168) en Polyansky (Chandos CHAN 10025).