Prokofiev: Maddalena op. 13; Rachmaninov: Cantate Lente op. 20. Galina Pisarenko (s., Maddalina), Alexei Martinov (t., Gennaro), Nikolaj Moiseenko (t., Steneo). Elena Evseeva (s., Gemma) en Vsevolod Grivnov (b., Romeo) met het Moskou’s Theaterkoor en -orkest o.l.v. Evgenij Kolobov. (Quadrivium SCA 034 (63’12”). 1991
De Reus’ (1900), Undine (1907) en Maddalena (1913) behoren tot de vroege opera’s die Prokofiev schreef tijdens zijn studententijd in St. Petersburg. Maddalena op een libretto van Magda Gustavnovna Lieven Orlowa (onder pseudoniem graaf Lieven) werd onvoltooid nagelaten. Vergeefs had de componist
getracht operagezelschappen voor het werk, dat handelt in het vijftiende eeuwse Venetië te interesseren.
Het gaat over de driehoeksverhouding tussen Genaro, zijn vrouw, een femme fatale, Maddalena en haar minnaar Stenio. Stenio kent de naam van zijn concurrent niet omdat Maddalena die angstvallig geheimhoudt. Ze gaat beiden uit om zich dood te vechten en komen inderdaad om.
Prokofiev orkestreerde ook slechts alleen de vier begintaferelen van deze eenakter., maar de muziek hierbij is heel aantrekkelijk in ‘een melodramatisch, rijk opgetuigd werk en pompeuze muziektaal’ volgens Natalja Swankina.
Nadat het ongeveer drie kwartier durende werk in 1979 werd te teruggevonden, voltooide Edward Downes de orkestratie en ging het tamelijk veristische werk in 1980 in Praag in première.
Dit is een van de drie opnamen van dit werk, de andere zijn van Rozdestvensky (Olympia OCD 215) en Tikhovov (Kniga MK 417056 uit ongeveer dezelfde tijd.
Er was nog ruimte voor de Cantate De lente op een gedicht van Nikolay Nekrasov voor bariton, koor en orkest van Rachmaninov uit 1902 waarin wordt verhaald van de moordlust van neen trouwe echtgenoot jegens zijn ontrouwe vrouw gedurende de wintermaanden die echter verdwijnt zodra de lente aanbreekt.