Prokofiev: Strijkkwartetten nr. 1 in b op. 50 en 2 in F op. 92; Cellosonate in C op. 119. Respectievelijk het Aurora strijkkwartet en Michael Grebanier (vc) en Janet Guggenheim (p). Naxos 8.553136 (68’36”). 1993/4
De beide strijkkwartetten van Prokofiev hebben nooit die mate van populariteit bereikt als menig ander werk van deze componist. Van zijn beide kwartetten is het tweede het best geslaagd. Het ontstond tijdens W.O. II toen Prokofiev naar de Kaukasus was geëvacueerd waar hij een studie maakte van de muzikale folklore van Kabarda, vandaar dat het werk ook wel bekend is als “Kabardisch” kwartet. Hoewel het materiaal volkse oorsprong heeft, is het volledig geabsorbeerd in Prokofievs eigen melodische bloedstroom en klinkt het allerminst ‘folkloristisch’.
Het tweede deel citeert een Kabardisch volksliedje dat een grote lyrische schoonheid bezit en op een bepaald punt in het tweede deel imiteert de begeleiding een Kaukasisch strijkinstrument, de kamancha. Als geheel heeft dit kwartet grote kwaliteiten en bezit het de scherpe aroma’s en de dichterlijke flair van de componist op zijn best.
Hoewel het eerste kwartet in 1930 werd geschreven op verzoek van de Library of Congress spreekt het niet onmiddellijk aan. Prokofievs vriend en collega Miaskovsky die zelf dertien strijkkwartetten en meer dan het dubbele aantal symfonieën schreef, bewonderde vooral het laatste deel en moedigde Prokofiev aan om het voor strijkorkest te instrumenteren.
Het Aurora strijkkwartet communiceert met overtuiging en geloof in deze muziek. Het zorgt voor een overtuigende, gevoelige en tegelijk volbloedige recht door zee uitvoering van beide werken. Een betere is er momenteel eigenlijk niet, zeker niet voor deze prijs.
De late cellosonate is net als de Concertante symfonie geïnspireerd door het spel van de jonge Rostropovitch. Zijn vertolking is alleen te vinden in de aan hem gewijde box van EMI met 13 cd’s. Niet iets om apart ter wille van deze sonate aan te schaffen. Het werk beleefde menige andere opname, waarvan die met Harrel/Ashkenazy (Decca 473.807-2) en van Mørk/Vogt (Virgin 482.067-2) het mooist waren. Maar Grebanier en Guggenheim doen daar nauwelijks voor onder en hebben het voordeel van een goedkope uitgave tegenover de dubbelaars van Decca en Virgin. Een aanlokkelijk perspectief dus.