Pachelbel: Canon en gigue in D; Musicalische Ergötzung 1-6; Suite in G ‘Partie’ 1-2; Suite in fis ‘Partie’. London Baroque. Harmonia Mundi HMC 90.1539 (75’14”). 1994
De doodsimpele, korte maar uiterst effectieve Canon en gigue in D voor drie violen en continuo is het bekendste werk van Pachelbel. De canon die ook vaak afzonderlijk wordt gespeeld, heeft de vorm van 28 variaties over een ostinato patroon van acht noten van de bas en het continuo.
De vorm is deels zo aantrekkelijk vanwege de vorm (bas plus canon) die een voorspelbaar degelijke basis biedt voor de nogal speelde variatievorm. Mogelijk vormt het zonnige en weinig emotionele karakter ook een goed tegenwicht voor de duistere plechtigheid van Albinoni’s vermeende Adagio, waarmee het vaak is gekoppeld op cd’s.
De kamermuziekvorm die Pachelbel bij voorkeur gebruikte, was de ‘Partie’ of Suite die was gemaakt voor strijkersensembles van verschillend formaat en bestaat uit zes contrasterende dansen. Tot het geringe aantal van deze ‘Partien’ behoort een verzameling onder de titel Musicalische Ergötzung. Hoewel het genre in zwang was als achtergrondmuziek (Tafelmusik) of ook vaak door amateurs werd uitgevoerd, is deze muziek best inventief en stelt deze vrij hoge technische eisen aan de vertolkers.
Net als zijn tijdgenoot Biber gebruikte Pachelbel soms een ongewone stemming van de viool (scordatura), al was het effect bij hem minder dramatisch.
Kan wezen dat er pakkender interpretaties van de Canon en gigue zijn dan op deze cd, bijvoorbeeld van Pinnock (Archiv 415.518-2), Parrott (Virgin 557.876-2) en Cantilena (Chandos CHAN 8319), maar het voordeel van deze Harmonia Mundi uitgave is dat hij geheel aan Pachelbel is gewijd. De vertolkingen van Medlam en de zijnen zijn zonder veel omhaal en getuigen van engagement. Een hoogtepunt is de Ciacona aan het eind van de Partie in E.