CD Recensies

POULENC: STABAT MATER; GLORIA; LITANIES

Poulenc: Gloria FP. 177; Stabat mater FP. 148; Litanies à la vièrge noire FP 82. Françoise Pollet (s) met het Franse omroepkoor en het Frans nationaal orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 448.139-2 (62’38”). 1994

 

Poulenc: Gloria FP. 177; Stabat mater FP. 148. Barbara Hendricks (s), koor van de Franse omroep en Frans Nationaal orkest o.l.v. Georges Prêtre. EMI 749.851-2 (59’13”). 1984, 1988

 

Poulenc: Gloria FP. 177; Stabat mater FP. 148. Inva Mula (s) met het Brabant koor en het Brabants orkest o.l.v. Marc Soustrot. Habeo 9801 (53’52”). 1997

 

Poulenc had niet de minste twijfel welke eigen werken hem de meeste voldoening schonken: “Ik denk dat ik de beste en de meest authentieke kant van mezelf in mijn koormuziek heb gestoken”. Het is inderdaad duidelijk dat deze werken een meer emotionele kant van zijn persoonlijkheid tonen, hoewel hij niet iemand was die groot onderscheid maakte tussen wat muzikaal geschikter was voor gewijde teksten en wat passender was voor aardse onderwerpen. En inderdaad: Poulencs religieuze koormuziek kan even warmbloedig en humaan klinken als zijn seculiere liederen. 

Dit gezegd zijnde moet daaraan worden toegevoegd dat hij vaak sombere teksten koos, zoals voor de Litanies à la vièrge noire voor vrouwenkoor en orgel. Eenstemmigheid, een eenvoudige harmoniek en verrassende dissonanten versterken samen de smekende intensiteit van de tekst.

Op vrijwel dezelfde manier wordt in het Stabat Mater voor sopraan, meerstemmig koor en orkest uit 1950 de overheersend sombere tekst bereikt via een soort barokke plechtigheid met veel unisono gezang en herhalingen. Er schuilen zelfs echo’s van Mozarts Requiem in het geanimeerde ‘Cujus animam gementem’, maar het eclecticisme van dit Stabat Mater valt niet zo erg op als in veel andere werken van Poulenc omdat de emoties zo echt lijken. Het gaat hier zeker om het meesterwerk uit zijn koorwerken, hoewel het Gloria uit 1959 voor dezelfde uitvoerende krachten soms hoger wordt aangeslagen.

Vanaf de magnifiek ceremoniële inzet straalt dit werk een vertrouwen en een energie uit die soms herinnert aan de Poulenc uit de jaren twintig. Tussen beide tere momenten – beide voor sopraansolo – zijn wat zorgeloze orkestrale momenten te horen die bij sommige toehoorders van de eerste uitvoeringen voor een schandaal op kleine schaal zorgden.

Een stralende en verfijnde zang plus gevoelig orkestspel kenmerkt de opnamen van Dutoit en Prêtre, die ook weten hoe ze de dramatische momenten moeten maximeren. De sopraansolisten blinken uit in hun gepassioneerde en intense soli.

Op één traptrede lager komt de mooie Brabantse herinnering.