Prokofiev: Symfonieën nr. 3 in c op. 44 en 4 in C op. 47. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8401 (59’12”). 1985
Prokofiev: Symfonie nr. 3 in c op. 44; Mosolov: Zavod (De ijzergietertij) op. 19; Varèse: Arcana. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 436.640-2 (57’14”). 1991/2
Prokofiev begon aan zijn Symfonie nr. 3 in 1928 toen hij moeilijkheden kreeg rond de opvoering van zijn stekelige en vrijpostige opera De vurige engel (hij maakte zelf ook niet meer mee dat het werk werd opgevoerd).
Deze opera was gebaseerd op een novelle over een demonische bezetenheid in het middeleeuwse Duitsland, zodat het nauwelijks verrassend is dat deze symfonie een van zijn meest intense werken werd. De zware geseling uit de opera werd tot climax van het eerste deel; de griezelige afwachting van demonische binnendringing werd de basis van het tweede deel, de uitdrijving van de kwade geesten werd omgezet in een echt avant-garde scherzo en het verpletterende slot van de tweede akte uit De vurige engel werd tot finale.
“Grandioze massa’s staan te gapen en vallen om” schreef pianist Sviatoslav Richter over zijn eerste indrukken nadat hij de symfonie had gehoord. Hij omschreef het werk ook als “het einde van het universum”.
In een goede uitvoering is deze symfonie even huiveringwekkend als de opera. In de handen van Chailly en Järvi wordt dat aangetoond. De galm maakt de vette orkestratie hooguit wat minder open, maar de uitvoeringen zijn vervuld van angstaanjagende verschrikking.
Järvi dirigeert verder de Symfonie nr. 4 die is afgeleid van het ballet De verloren zoon en die een geschenk was aan het Boston symfonie orkest bij gelegenheid van de vijftigste verjaardag van dirigent Serge Koussevitzky.