Prokofiev: Symfonie nr. 7 in es op. 111; Walsensuite op.110 nrs. 1, 5 en 6. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8359 (56’29”). 1984
Prokofiev: Symfonie nr. 7 in es op. 111; Walsensuite op.110 nr. 1-6. Oekraïns nationaal orkest o.l.v. Theodore Kuchar. Naxos 8.553069 (69’56”). 1994
De Symfonie nr. 6 uit 1947 is een antwoord op de oorlogsjaren zowel als een kroniek van Prokofievs langzaam achteruitgaande gezondheid. Het is een opmerkelijk gedurfd werk waarin de componist zeker voor zijn doen heel diepgevoelige muziek schreef die ook echt functioneert. Net als de muziek van zijn land- en tijdgenoot Shostakovitch gebeurt dat op verschillende niveaus. Het largo heeft meteen een door droefheid gekenmerkt begin dat overgaat in een meer lyrische vorm. Daarna is de finale met zijn blijken van tomeloze energie een opmerkelijke verrassing. Maar die stemming is niet blijvend en er komen steeds meer waarschuwingssignalen totdat de levendige stemming implodeert. Het einde van het werk is een van de meest schokkende uit het hele repertoire. Misschien geen wonder dat deze symfonie behoorde tot werken die in 1948 doelwit waren van de openlijke veroordelingen vanwege ‘formalisme in de muziek’.
Lang is het werk mede daardoor verwaarloosd, maar in verklankingen die zo intens en geëngageerd zijn als die van Järvi en Kuchar klinkt de symfonie elektriserend. De enigszins flodderige structuur van het werk krijgt een betere vorm zo en de opnamekwaliteit is in beide gevallen heel goed.