CD Recensies

PURCELL: FAIRY QUEEN, THE

Purcell: The fairy queen Z. 629. Gillian Fisher (s), Lorna Anderson (s), Ann Murray (ms), Michael Chance (ct), John Mark Ainsley (t), Ian Partridge (t), Richard Suart (bs), Michael George (bs) met The Sixteen koor en orkest o.l.v. Harry Christophers. Collins 87013-2, Coro COR 16005 (2 cd’s, 2u. 11’53”). 1991

 

Purcell: The fairy queen Z. 629. Nancy Argenta (s), Véronique Gens (s) Lynne Dawson (s), Willemijn van Gent (s) Isabelle Desrochers (s), Charles Daniels (ct), Bernhard Loonen (t), François Bazola (b), Bernard Deletré (bs) George Banks-Martin (bs), Jerome Correas (bs) e.a. met Les Arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMC 90.1308/8 (2 cd’s, 2u. 07’20”). 1989

 

Net als de musical was de semi-opera een populistische buitensporigheid waarin zang, dans en spraak met spectaculaire scenische effecten waren vermengd. Probleem was alleen dat de muzikale momenten zo slecht werden geïntegreerd met de gesproken dito’s. Daarom werden ze aan het slot van elke akte als een masque geplaatst: een op zichzelf staand stukje vermaak met aparte vertolkers. Maar die hielpen noch om de handeling verder te laten verlopen, noch om de karakters te ontwikkelen.

Het probleem om een werk als dit op het toneel te brengen (en er een opname van te maken), is, dat wanneer de gesproken gedeelten worden weggelaten alleen wat onsamenhangende scènes overblijven, maar deze bevatten dan wel een schatkamer aan mooie muziek.

De kwaliteit van die muziek is in The fairy queen (1692) bijzonder hoog. De gesproken tekst volgt min of meer Shakespeare’s A Midummer night’s dream maar zonder een woord van Shakespeare te gebruiken weet Purcell de essentiële kwaliteiten van dat toneelstuk duidelijk te maken: het mysterie, de ordeloze humor, het wellustige.

Er is een aangenaam verrassende verscheidenheid aan muziek, van de aria ‘Hush no more’ met zijn veelbetekenende stiltes die de rillingen over de rug laat lopen tot de gooi en smijt komedie van de ‘Dialoog tussen Coridon en Mopsa’ die in de herziene versie van 1693 werd toebedeeld aan een countertenor die was gespecialiseerd in komische travestierollen.

Verder is er een reeks van heel theatrale muzikale vondsten en hulpmiddelen, zoal het echo effect in ‘May the god of wit inspire’ of de sopranino blokfluiten die in het voorspel van de tweede akte vogels imiteren. 

Hier wordt ook gebruik gemaakt van de basso ostinato, een vorm die veelvuldig voorkomt in dit werk, het mooist in ‘O let me weep’ uit de vijfde akte, een fragment dat eveneens in 1693 werd toegevoegd om een scènewisseling te overbruggen. De verwantschap met de beroemde klacht uit Dido and Aeneas is heel groot.

Omdat de muziek zo direct aansprekend en levendig is onderscheidt de opname van Christie zich van de rest omdat juist hij daarvoor met een gemengd Frans-Engelse-Nederlandse bezetting zorgt. Ondanks het gebrek aan een werkelijk verhaal behandelt hij de masques niet als ging het om een reeks liederen, maar hij bindt ze stevig in het toneelmatige gebeuren. Dat geldt eveneens voor de dansmuziek die steeds mooi veerkrachtig klinkt. Een frisse, toegewijde vertoning al met al.

Ook Christophers weet met zijn ensemble heel goed de esprit, de ontroering en de frisheid van dit werk heel goed te realiseren.

Overigens: Christie dirigeerde dit werk in 2009 in Glyndebourne met een andere bezetting en daarvan bestaat een dvd: Opus Arte OA 1031 D.