Paganini: Caprices op. 1 nr. 1-24. Francesca Dego. DG 481.0025 (80’44”). 2012
In fonografisch opzicht zijn nog voordat het specifiek over deze nieuwe cd gaat enige best interessante opmerkingen te plaatsen. Opvallend is bijvoorbeeld dat sinds Michaela Paetsch (Telepathic 8.4392-2 ZK in 1987), Midori Gotö (Sony MK 44944 in 1988), Tianwa Yang (Hugo HRP 7225-2 in 2000), Sonig Tchakerian (Arts 47693-2 in 2002), Tanja Becker-Bender (Hyperion CDA 67763 in 2008), Julia Fischer (Decca 478.2274 in 2009), Mayuko Kamio (Sony 88697-44944-2 in 2009) en nu Francesca Dego de opnamen van deze Mount Everest van de vioolvaardigheid niet alleen in eenparig versneld tempo verschijnen, maar ook dat het aandeel vrouwelijke interpreten haast exponentieel toeneemt.
En dat alleen al DG beschikt nu over drie uitgaven: Accardo (1977), Mintz (1982) en nu Dego (2012).
Wanneer we ons realiseren dit we hier bijna uitsluitend via media als cd, dvd, internet (YouTube) met deze solisten kunnen kennismaken, laat ons beseffen dat onder het topje van deze piramide nog een enorm potentiaal onder die top schuilt. Het gaat haast het nuchtere verstand te boven.
Nu in concreto over deze cd. De in Lecco geboren Francesca Dego (23 ten tijde van de opname) studeerde aan het Conservatorium in Milaan en ging om de laatste hand aan haar opleiding te leggen naar het Londense Royal College of Music.
Ze heeft het geluk, het voorrecht om te mogen spelen op de ‘ex Bower-Soames-Ricci’ Guarneri del Gesù (Cremona 1734) die ooit toebehoorde aan de fameuze Amerikaanse violist Ruggero Ricci (1918-2012) die zelf in de jaren 1950 maatgevende opnamen van de Caprices maakte. Het mag dan waar zijn dat goed gereedschap het halve werk is en voor een timmerman mag dat het geval zijn, een violiste moet van zichzelf veel kunnen, inzicht, verbeelding, technische beheersing en stijlbesef inbrengen om ook van werken als deze primair virtuoze iets bijzonders te maken.
Dat lukt Dego haast op verrassende wijze wonderwel. Ze gaat deze formidabele uitdaging met kennelijk veel zelfvertrouwen aan. Ze doet dat op heel gewetensvolle manier, kiest niet voor een vrijpostige, extroverte, theatrale benadering waarbij kleine foutjes in de afwerking of de intonatie op de koop toe worden genomen, maar geeft de voorkeur aan een zorgvuldiger opvatting waarin alle ruimte is voor nauwkeurigheid en schoonheid. Men kan zich even verbazen of er niets iets van het virtuoze trapezewerk ontbreekt, maar al gauw stelt men vast dat dit een heel valide opvatting is. Dego kiest in het algemeen wat langzamer tempi (en benut meer dan anderen die in 72-78 minuten klaar zijn), maar dat biedt haar de gelegenheid om heel precies te articuleren, een zuivere toon te bewaren, de melodiek gracieus vorm te geven en de toonkleur te variëren en aan te passen aan de expressieve mogelijkheden van de muziek.
Het resultaat is een sprankelende, fraai opgepoetst versie van Paganini’s opus magnum waarin de aandacht is gericht op de dichterlijke, romantische gevoeligheid. De virtuoze hoogstandjes spreken voor zich, maar heel mooi is de verstilling aan het slot van nr. 6, in nr. 9 horen we fluit en hoorn imitaties, nr. 21 (amoroso) klinkt teer en intiem in plaats van als gewoonlijk alleen maar intens. De beroemde nr. 24 is vanzelfsprekend een briljante vertoning.
Over goed gereedschap gesproken: wie de moeite neemt om even op YouTube de naam van Francesca Dego in te toetsen, komt daar o.a. meer Paganini van haar tegen, onder meer nogmaals Paganini met een brok vioolconcert en de Caprice nr. 24. Met het beeld erbij en wat close-ups is goed te zien en te horen, hoe ze vol zelfvertrouwen en met een haast vanzelfsprekende zekerheid zo ongeveer alle aspecten van de hogeschool techniek met haar lange linkerhandvingers (vooral de pink) beheerst: meervoudige akkoorden, dubbelgrepen, détaché, legato, staccato, spiccato, sautillé, tremolo, pizzicato (met de linkerhand), vibrato, glissando, flageoletten, martelé, saltato, sul ponticello, col legno, sul tasto.
Het kan eigenlijk niet anders of Paganini zelf zou heel tevreden zijn geweest over het resultaat.
Gun daarom Dego een welverdiende kans naast eerdere coryfeeën als Rabin (EMI 567.986-2), Perlman (EMI 567.237-2), Accardo (DG 476.7249-2) Kavakos (Dynamic CDS 66), Becker-Bender (Hyperion CDA 67763) en Ehnes (Onyx ONYX 4044). Zie ook de Vergelijkende Discografie.
Ontbreekt er dan niets aan deze uitgave? Toch wel, want naast een keurige viertalige toelichting op de muziek en gegevens over de gebruikte viool ervaren we behalve een vijftal foto’s valt spijtig genoeg niets biografisch over de soliste te lezen. Natuurlijk heeft Francesca Dego wel een eigen website met wat meer info, maar ook met geringe biografische details.