Purcell: Fantasia in D Z. 731; Sonates in e Z. 796, D Z. 801, g Z. 807; Pavane’s in A Z. 748, a Z. 749, Bes Z. 750, g Z. 751, g Z. 752; Chaconne in g Z. 730; Ouvertures in G Z. 336, d Z. 771, g Z. 772; Ouverture en suite in G Z. 770. London baroque. Harmonia Mundi HMC 90.1327 (63’41”). 1989
London Baroque stelde een fraai afwisselend Purcell programma samen rond de (overbekende) Chaconne in g. Dat deze letterlijk in het middelpunt staat, is terecht. De chaconnevorm is natuurlijk vooral bekend uit Bachs tweede partita voor soloviool en – tijden later – uit de finale van Brahms’ Vierde symfonie. Maar het stuk van Purcell is van vroegere datum dan dat van Bach hoewel de ontstaansdatum onbekend is
In de chaconne gaat het om een variatietechniek waarmee een kort fragment wordt uitgewerkt. Vaak is dat op basis van een basso ostinato, een vaste baslijn die keer op keer wordt herhaald onder een subtiel gewijzigde melodie, harmonische details en ritmes. Het begon ooit als een zestiende eeuwse Spaanse dans, maar het idee van gevarieerde herhaling bleek in de barok erg populair, mogelijk juist door de zelf opgelegde beperkingen.
Bij Purcell gaat het om een vierstemming soort strijkkwartet werk bestaande uit een thema van acht maten met 18 variaties en een totale lengte van 154 maten.
London baroque ging terug tot het manuscript om een zo juist mogelijke interpretatie te waarborgen en is goed in die opzet geslaagd. De klank van het ensemble is aangenaam warm en de opname laat dit goed uitkomen.