Pärt: Fratres voor strijkers en slagwerk, voor viool, strijkers en slagwerk, voor blaasoctet en slagwerk, voor 8 cellisten, voor strijkkwartet, voor cello en piano; Summa voor strijkorkest; Festina lente voor strijkers en harp ad lib. Peter Manning (v), France Springuel (vc), Mireille Glezes (p) met I Fiamminghi o.l.v. Rudold Werthen. Telarc CD 80387 (78’57”).1994
Pärt: Fratres voor 12 cellisten, voor viool en piano. Cellisten van het Berlijns filharmonisch orkest c.q. Gidon Kremer en Keith Jarrett. ECM 817.764-2 (55’00”). 1977
Pärt: Fratres voor 4 cellisten. Cellokwartet Amsterdam. Arsis 98060 (54’27”). 1998
Pärt: Fratres voor 2 celli en orkest. Jirí Bárta en Jitka Vlasánkova met de Schola Gregoriana Pragensis o.l.v. Jirí Bárta. Supraphon SU 4009-2 (63’50”). 2010
Arvo Pärt demonstreerde zonder enige twijfel dat goed muzikaal basismateriaal vrijwel ad finitum kan worden bewerkt zonder bij al die metamorfosen veel aan glans te verliezen. Het lukt alles wanneer maar wordt gezorgd voor voldoende kleurigheid.
Niet voor niets had Pärt nota bene in zijn dagen van het ‘heilig minimalisme’ de opvatting dat ‘Als de voortdurende poging om vanaf het begin te beginnen niet bestond, er ook geen kunst bestond”.
In 1977 nog geïnspireerd door zijn ervaringen met psalmliederen en de bijbehorende mystieke sfeer wordt de eenvoudige drieklank – waarin hij een belklank hoorde – als centrale strictuur gebruikt. Maar zo specifiek als Pärts filosofie is, zo liberaal ging hij met Fratres om. Successievelijk werd het werk anders geïnstrumentaliseerd.
Het oorspronkelijke Fratres begint met gegons in de lage, ietwat etherische bassen: er wordt gesuggereerd dat we te maken hebben met een langzaam naderende optocht van monniken, klagers mogelijk of leden van een of andere antieke sekte. Slagwerk (pauken en xylofoon) intensiveren het beeld waardoor men zelfs even wordt herinnerd aan Coplands Fanfare for the common man.
In al die andere bewerkingen krijgt men het gevoel dat men op bekend terrein terugkeert maar daar telkens nieuwe indrukken opdoet.
De prachtig opgenomen Telarc cd brengt op boeiende manier zes varianten bijeen met een duidelijk ‘benader en treedt terug’ effect, desnoods achter een veilige horizon.
De versie voor viool en piano is bijvoorbeeld uit 1980, die voor 12 celli uit 1983. Twaalf celli kunnen heel mooi de subtiele verschuivingen in intensiteit en accentuering tonen en samen treffend inzicht verschaffen. De andere hierboven genoemde opnamen doen dat ook.
Nog meer andere arrangementen bestaan voor saxofoonkwartet. (Amstel kwartet. Amstel AR 001), voor gitaar, strijkorkest en slagwerk (Ismo Eskelinen met het Ostrobotnisch kamerorkest o.l.v. Juha Kangas, Alba ABCD 213), voor marimba, vibrafoon (Luniko Kato, Linn CKD 432).