CD Recensies

RAVEL: PIANOCONCERTEN, WANG

Ravel: Pianoconcerten in G M. 109 en Voor de linkerhand in D M. 108; Fauré: Ballade in Fis op. 19. Yuja Wang met het Tonhalle orkest Zürich o.l.v. Lionel Bringuier. DG 479.4954 (50’14”). 2015-11-17

 

Hooguit eeuwige twijfelaars zullen zich bij verschijning van deze verse opname van Yuja Wang afvragen: lapt  ze het hem opnieuw om te verbluffen? Het ondubbelzinnige antwoord luidt: ja en hoe!

Ravel componeerde het Pianoconcert in G oorspronkelijk voor eigen gebruik. Hij wilde het tijdens een grote internationale tournee aan het eind van de jaren twintig vorige eeuw zelf introduceren. Wegens allerlei onderbrekingen en zijn slechte gezondheid liet de voltooiing echter langer op zich wachten dan hij had gehoopt. Toen het werk in 1931 af was, waren zijn fysieke en mentale toestand zodanig verslechterd dat hij zich niet in staat voelde om in het openbaar op te treden. Wel dirigeerde hij tijdens de première het orkest; Marguérite Long was toen de soliste.

Zoals bekend schreef Ravel het linkerhand concert voor de Oostenrijkse pianist Paul Wittgenstein die tijdens W.O. 1 zijn rechterarm was kwijtgeraakt. Ravel werd geïnspireerd tot een krachtig werk omdat hij zelf in 1916 vlakbij het front chauffeur was van een militaire vrachtwagen.

Het werk begint met een diep gerommel van de contrabassen en een walvisachtig lied van de contrafagot. Wat daarna volgt, is voornamelijk bijtend of bitter ironisch, zoals quasi militaire marsmuziek en bluesy, pseudo-oriëntaalse dansen. Toch zijn er ook ogenblikken dat Ravel deze stekeligheid laat varen en een smachtende kwetsbaarheid toont zoals men die slechts sporadisch in zijn werk tegenkomt. De uitbundige cadens tegen het eind van het concert is bijzonder indrukwekkend. Terwijl de solist zijn hand heen en weer over het klavier laat gaan in langgerekte arpeggio’s, speelt de solist een tere melodie. De worsteling (één hand die het werk van twee doet), is voelbaar en wordt nog versterkt door de ongrijpbare aard van de muziek die zowel contemplatief als rapsodisch is.

Deze overwegingen wellen onwillekeurig op bij het een paar maal aandachtig luisteren naar wat Yuja Wang laat horen. In het concert in G gloeit onder de relatieve beheerstheid een fel vuur en haar techniek is weer verbluffend, In  de cadens van het eerste deel fladderen de trillers met een verfijnde regelmaat en in het adagio weerspiegelt haar parelende toon elke welving en schaduw van de uitgesponnen melodielijn. In de finale is haar passagewerk kristalhelder, niet overdreven hectisch

Wang begrijpt deze broze dualiteit volkomen. Haar uitvoering is duister waar nodig, maar ook heel aangrijpend. Vanaf de uitbarsting van explosieve akkoorden aan het begin heeft haar spel een beheerste woestheid die de luisteraar diep raakt. Ze toont zich waar nodig licht ontvlambaar en haar expressiviteit is weloverwogen en precies op zijn plaats. Maar opvallend is toch feitelijk steeds in beide werken een zekere mate aan lichtvoetigheid.

Tussen beide Ravelconcerten is afleidend de Ballade van Fauré ingelast. Een fraai supplement op de voldragen concerten. Ook deze krijgt hier een geïnspireerde, tegelijk subtiele en direkte verklanking die heel communicatief is. Net nog weer een  graadje mooier dan bij Long (Dutton CDBP 9714), Collard (EMI 586.564-2), Stott (Chandos CHAN 9416) en Lortie (Chandos CHAN 8773).

Gelukkig laat Lionel Bringuier het hier heel briljante, ontvankelijke orkest uit Zürich al net zo verzorgd en meeslepend musiceren. Het eindresultaat is bijzonder pakkend.

Wat zijn de belangrijkste alternatieven aangaande Ravel? Bij het concert in G de langzamerhand historische opname van Michelangeli (EMI 567.238-2), en in beide concerten samen vooral met Zimerman (DG 449.214-2) en Argerich (DG 447.438-2).