Reicha: Blaaskwintetten in G op. 88/3 en in Bes op. 100/6. Thalia ensemble. Linn CKD 471 (67’).
De Praagse tijdgenoot van Beethoven, Antonin Rejcha (zelf Boheems fluitist), beter bekend als Anton Reicha (1770-1836) tilde het niveau van het blaaskwintet voor fluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot op een dusdanig hoog niveau dat de versmelting van de vijf individuele timbres tot een groot genoegen om naar te luisteren maakt.
Hij schreef een vijfentwintigtal van deze vierdelige werken die tussen 1817 en 1819 successievelijk in het Parijse Théâtre Favart voor het eerst klonken. Sinds 1985 zijn ze volledig opgenomen door het Albert Schweitzer kwintet (CPO 999.250-2, 10 cd’s). Deze vriendelijke muziek heeft een grote charme, is vrij ingenieus en klinkt ook hoogst gecultiveerd, met soms vooral voor de fagot heel leuke trekjes. Dat de fluit vaak letterlijk en figuurlijk de boventoon voert is gezien de afstamming van deze composities geen wonder.
Men kan slechts bewondering hebben voor de homogene, spirituele en vaardige manier waarop de leden van het in 2011 in Amsterdam gestichte en op ‘oude instrumenten’ spelende Thalia ensemble (Belén Nieto Galán (fl), Sarah Assman (h, alth), Diederik Ornée (kl), José Rodrigues Gomes (fag) en Hylke Rozema (hrn) deze muziek tot bloeiend leven wekt. Hoorbaar lijkt het vijftal te genieten van deze onderneming waarin ze hun grote expertise bewijzen. Zoals gelukkig zo vaak bij blaasensembles klinkt de opname vrijwel ideaal.