Rossi: Orfeo. Agnès Mellon (s., Orfeo), Monique Zanetti (s., Euridice), Dominique Favat ( ms., Nutrice), Sandrine Piau (s., Aristeo), Nicholas Isherwood (bs., Satiro), Caroline Pelon (s., Amore), Noémi Rime (s., Venere), Jean-Paul Fouchécourt (t., Vecchia), Jérôme Corréas (b., Endimione), Marie Boyer (ms., Giunone), Cécile Elior (ms., Gelosia), Bernard Deletré (bs., Augure), Benoït Thivel (ct., Apollo), Jean-Marc Salzmann (bs., Caronto, Momo), Donatienne Michel-Dansac (s., Prosperina), Béatrice Malleret (s, Himeneo) met Les arts florissants o.l.v. William Christie. Harmonia Mundi HMU 90.1358/60 (3 cd’s, 3u. 39’06”). 1990
Het grootste deel van zijn loopbaan bracht Luigi Rossi door in Rome, maar in 1646 werd hij uitgenodigd door kardinaal Mazarin aan het Franse hof. Kort nadat hij in Parijs was en op basis van een libretto van Francesco Buti aan zijn tweede opera Orfeo werkte, bereikte hem het tragische bericht dat zijn vrouw in Italië was gestorven. Geen wonder dat hij daarna zulte ontroerende en treffende muziek voor het onderwerp van deze opera schreef.
Buti’s libretto bestaat uit drie aktes met een proloog en een naspel waarin Lodewijk XIV wordt geëerd – in dramatisch opzicht absoluut niet passend.
Buti voegde aan het werk ook nog wat mythologische figuren toe in een reeks kleinere rollen; velen van hen zich komische lieden die proberen opbeurend te zijn in de alom heersende sombere sfeer.
Met dit materiaal, met deze hulpbronnen was Rossi in staat om de recitatieven en aria’s met ensembles, koren en dansmuziek aan te vullen. Ongetwijfeld ook om aan de Franse smaak te voldoen.
Deze volledige opname van het werk is hoogst welkom, niet alleen omdat het de enige is, maar vooral ook omdat de uitvoering op zo’n hoog niveau staat.
William Christie bereikt de hoogst mogelijke graad van precisie, maar verleent de muziek ook dramatische vaart. Hij heeft met Les arts florissants een ideaal reagerend orkest ter beschikking, ook zijn koor klinkt puik. Vooral de cornetten klinken vlot en mooi, net als het gepolijste continuospel.
Bij de solisten wikkelt Agnès Melon de titelrol prachtig af en haar interpretatie van de aria ‘Lagrime dove sete?’ die Orfeo zingt als hij hoort van de dood van Euridice, is bijzonder ontroerend. Wat een op het gemoed werkende muziek is dit en hoe goed heeft Rossi dat aangevoeld. Monique Zanetti is een passend mild klinkende Euridice, heel waardig in haar sterfscène en Sandrine Piau’s interpretatie van het complexe karakter van Aristo is eveneens bewonderenswaardig. Een paar kleinere rollen zijn wat minder overtuigend bezet, maar Buti’s interpolaties houden het dramatisch verloop van de opera nogal op. Maar dat is verwaarloosbare kritiek. Het gaat om een bewonderenswaardige opname van een werk dat grotere bekendheid verdient.