Rachnaninov:Liederen (compleet). Elisabeth Söderström (s) en Vladimir Ashkenazy; Tom Krause (b) en Irwin Gage. Decca 436.920-2, 476.1725 (4 cd’s, 4u. 01’49”). 1977, 1981
Rachnaninov: Liederen (compleet). Joan Rodgers (s), Maria Popescu (ms), Alexandre Naoumenko (t), Sergei Leiferkus (bs) en Howard Shelley. Chandos CHAN 9374, CHAN 9405, CHAN 9477, Brilliant Classics 8531 (3 cd’s, 3u.26’55”). 1994/5
Rachmaninov: Liederen (compleet). Evelina Dobraceva (s), Ekaterina Siurina (s), Justina Gringyte (ms), Daniil Shtoda (t), Andrei Bondarenko (b) en Iain Burnside. Delphian DCD 34127 (3 cd’s, 3u.01’28”). 2013
Rachmaninov schreef zijn 85 liederen tussen 1890 en 1916. Nadat hij in 1917 Rusland verliet, besteedde hij geen aandacht meer aan dit genre. Daarvoor zijn verschillende redenen te bedenken: hij vond er in Est Europa en de V.S. geen ‘markt’ voor, zou er dus niets aan verdienen, maar hij raakte ook de directe relatie met de taal en de poëzie wat kwijt en met zangers die hem konden stimuleren.
De componist was vertrouwd met een aantal zangers voor wie hij schreef: de lage bas van Feodor Chaliapin (op. 21 en 34), de tenor Leonid Sobinow,de lichte coloratuursopraan van Antonina Nezdanova, de dramatische sopraan Félia Litvinne en de sopraan Nina Koshetz, aan wie op. 38 is opgedragen. De beroemde Vocalise was voor mezzo Antonina Nezhdava. Eén van de liederen uit op. 8, ‘Een gebed’, was bestemd voor de dramatische sopraan Maiya Deysha-Sionitskaya, mogelijk als dank voor de manier waarop ze de rol van Zemfira bij de première van Aleko had gezongen.
In verdere toewijzingen komen we de mezzo Elizaveta Lavrovskay in op. 14 tegen.
De muziekindustrie besteedde gelukkig nogal veel aandacht aan deze liederenschat. Söderström, Krause en Ashkenazy waren aan het eind van de jaren zeventig de eersten die voor een volledige opname zorgden, een team rond de Engelse sopraan Joan Rodgers die zeer vertrouwd blijkt te zijn met de Russische taal volgde medio jaren negentig op Chandos. Dat materiaal is intussen in licentie door het goedkope label Brilliant overgenomen en tot voorlopig slot kwam Delphian met zaalopnamen van en nog meer met de taal vertrouwd team. Als verrassing zorgen ze voor twee curiositeiten extra: ‘Ben je aan hik, Natasja?’ en ‘Een brief aan Konstantin S. Stanislavsky van Sergei Rachmaninov’ uit 1899.
Het is met deze uitgaven een kwestie van baas boven baas. Mooi en nuttig als het Decca album is, het kent ook zijn beperkingen van eenkleurige aard. Een verdeling van het materiaal over vier zangers bij Chandos betekende al winst op dat gebied, maar bij de zeven stemmen – Russisch, Oekraïns en Litouws van afkomst - van Delphian is een soort optimum bereikt. Bovendien worden alle liederen nu in de bedoelde toonaard voorgedragen, ook dat zorgt voor contrast. Het onderscheid tussen de lyrische stem van Ekaterina Siurina en de dramatische Evelina Dobraceva is heel aangenaam. Bij de mannen valt allereerst de bariton Andrei Bondarenko op, maar hier is het de fluwelige, donkere stem van Alexander Vinogradov die de meeste indruk maakt. Luister maar naar ‘Noodlot’ op. 21/1 waaraan het bekende beginmotief van Beethovens vijfde symfonie ten grondslag ligt. Ook in ‘Bij het graf’ op. 21/2 imponeert hij zeer. Daniil Shtoda draagt een lyrische ‘De muze’ met een bijzondere begeleiding bij en Andei Bondarenko imponeert met ‘Lazarus’ op. 34/6., terwijl bariton Rodion Pogossov energiek en krachtig ‘De dichter’ op.34/9 voordraagt en mezzo Justina Gringyte melancholiek en triest klinkt in ‘De soldatenvrouw’ op. 8/4
Eenvoud en puurheid zijn kenmerkend voor Ekaterina Siurina in ‘Seringen; op. 21/5 en ‘Hoe vredig’ op. 21/7. Misschien wel het mooiste lied van Rachmaninov is ‘Voorjaars wareren’ op. 14/11 met Evekina Dobraceva. In al deze liederen begeleidt de ervaren, toegewijde Iain Burnside geweldig goed. De Queen’s Hall in Edinburgh bleek een akoestisch goede locatie voor deze zeer geslaagde onderneming.
Wie deze liederenschat een paar keer beluistert, raakt al gauw onder de indruk van de kwaliteit. In de eerste liederen valt de invloed van Tchaikovsky nog op, maar geleidelijk geeft Rachmaninov een eigen karakter aan de later volgende liederen en horen we ook hoe zijn pianostijl geleidelijk evolueerde van de standaardstijl uit op. 4 en 8 tot de meer virtuoze uitingen in op. 14 en daarna. In de laatste liederen schuilt zelfs iets impressionistisch.
Het is duidelijk dat Delphian hier de beste papieren heeft. Probeer in het geval van Leslie Howard de oorspronkelijke Chandos reeks te bemachtigen, want de Brilliant uitgave mag dan fijn goedkoop zijn, maar de toelichting is pover en de gezongen teksten ontbreken.