Rossini: Stabat mater (versie 1832, toevoegingen Tadolini); Tadolini: Cantate Giovanna d'Arco. Majella Cullagh (s), Marianna Pizzolato (ms), José Luis Soia (t), Mirco Palazzi (bs) met het Camerata Bachkoor en het Württembergs filharmonisch orkest o.l.v. Antonino Fogliani. Naxos 8.573531 (71’20”). 2015
Toen Rossini in 1831 door een welgestelde mecenas uit Madrid werd verzocht om een Stabat mater te componeren, had hij nog de noge twijfels. Omdat hij het niet aandurfde om om de concurrentie met het enorm populaire werk van Pergolesi aan te gaan, stemde hij in op voorwaarde dat de compositie alleen voor privégebruik zou worden benut.
Nadat hij de meest dramatische gedeelten van de tekst (een gedicht uit de dertiende eeuw over de door veerdriet overmande Maria onder het kruis van haar zoon) op muziek had gezet, kreeg Rossini te kampen met spit. De resterende delen, (nummers 2-4) werden uitbesteed aan de Italiaanse bevriende componist Giovanni Tadolini, maar het voltooide werk kwam wel op naam van Rossini te staan.
Jaren leerde leerde Rossini echter tot zijn schrik dat de partituur aan een uitgever was verkocht, wat zijn reputatie schade zou kunnen toebrengen. Hij bemachtigde de betreffende manuscript, verwijderde Tadolini’s passages en voltooide het werk zelf. In deze laatste vorm krijgen we het werk meestal te horen.
De door Tadolini geschreven delen bestaan alleen in de gereduceerde vorm met pianobegeleiding. Dirigent Antonino Fogliani orkestreerde ze zo goed mogelijk in stijl en dat is wat we hier voor het eerst sinds 1833 te horen krijgen.
Aardig is dat ook een ander eigen werk van Tadolini (1789-1872) meteen werd vastgelegd: de cantate Giovanni d’Arco (Jeanne d’Arc) voor solostem die hier te horen is in een orkestratie van Marco Tarelli uit 2009.
Van Rossini’s Stabat mater zoals dat geregeld wordt uitgevoerd, bestaan hoogwaardiger opnamen, bijvoorbeeld van Chung (DG 44.178-2), Creed (Harmonia Mundi HMC 90.1693) en Kertész (Decca 417.766-2), maar deze unieke uitgave vormt daarop een belangrijke aanvulling.