Rezniček: Ouverture Goldpirol ‘Wie Till Eulenspiegel lebte’; Konzertstück in E; Prelude en fuga in c; Nachtstück. Sophia Jaffé (v) met het Omroeporkest Berlijn o.l.v. Marcus R. Bosch. CPO 777.983-2 (68’42”).
Behalve als dirigent werd de Oostenrijker Emil Nikolaus von Rezniček (1860-1945) vooral bekend als componist van de komische opera Donna Diana uit 1894, maar hij schreef ook andere opera’s als Till Eulenspiegel (1902), Ritter Blaubart (1920), Holofernes (1923) en Spiel oder Ernst (1930). In 1928 stelde de musicoloog Alfred Einstein hem nog op één lijn met Richard Strauss en Hans Pfitzner, intussen is hij vrijwel vergeten.
De componist was een muzikale kameleon, een meester in de kunst van de gedaanteverandering en serieus te nemen capriolen. Sommige van de hier opgenomen werken voorzag hij van een ondertitel of een nadere omschrijving.
Goldpirol heet Idyllische Ouvertüre, Wie Till Eulenspiegel lebte staat te boek als Sinfonisches Zwischenspiel in Form einer Ouvertüre en Nachtstück als Eres Offer voor viool, hoorns, harp en strijkorkest.
In de vrolijke, energieke Ouverture Goldpirol tracht hij ons in in een uitgelaten stemming van een wielewaal aan de Tegernsee te brengen. Het Konzertstück uit 1918 is een verkapt vioolconcert dat met zijn Haydneske vorm en Mendelssohns invloed best een aardige mengvorm is. Een zekere melancholie heerst, maar het werk eindigt in vrolijker sfeer als Schotse dans.
Wat serieuzer wordt het in het massieve Preludium en fuga en ook het Nachtstück als reactie op het bekende adagietto van Mahler en herinnering aan Wagner heeft een fascinerend karakter.
Sophia Jaffé speelt de solopartijen voor viool met een verleidelijke toon en veel engegagement en Marcus Bosch laat met het Berlijnse orkest alles in mooie vorm en realisatie tot zijn recht komen.